BRIEVEN DIT INSULINDE DOOh D R . VAN RUCKEVORSEL 'SGRAVENHAGE MARTINUS N1JHOFF 1878 BRIEVEN UIT INSULINDE OEURUKT BU OXBR. GIUNTA I>'\LBASI. BRIEVEN U1T INSULTNDE DOOR D R . VAN RIJCKEVORSEL 'SGRAVENHAGE MARTINUS NIJHOFF 1878 Aarzelend geef ik gehoor aan den wensch van enkele vrienden, om mijne brieven, uit Indie geschreven, openbaar te maken. Met een eng begrensd wetenschappelijk doel in onzen Archipel werkzaam, dacht ik niet, dat dezen voor anderen dan vrienden eenige waarde konden hebben. Mijn doel zal dan ook bereikt zijn, als ik mocht hebben medegeholpen , om in Nederland de liefde tot de schoone bezittingen daar ginds te onderhouden , mocht het zijn , aan te wakkeren. Ik heb dan ook noch getracht, een aaneengeschakeld reisverhaal te geven, noch eene beschrijving van Indie, maar alleen de voornaamste indrukken weer te geven, zooals ze , dag voor dag, in mijne brieven werden neergelegd. Ongaarne laat ik alles weg, wat op het Noorden van Sumatra betrekking heeft. Ook Atjeh en Padang met zijne schoone Bovenlanden heb ikbereisd, maar, om persoonlijke VI redenen, schijnt het mij toe, dat de brieven uit dieperiode in geen geval den druk verdienen. Mocht het overige Indie doen zien, zooals ik het gezien heb, dan zal de uitgave mij niet berouwen. v. R. ROTTERDAM, 1878. I. TERNATE biz. 1 II. BENKOELEN EN PALEMBANG 25 HI. VORSTENLANDEN 69 IV. KLEINE SOENDA-EILANDEN EN TIMOR . . 103 V. BORNEO . 176 VIII VI. GOLF VAN TOMINI biz. 219 VII. VAN BATAVIA NAAR SEMARANG 259 VIII. WESTKUST VAN CELEBES . 351 IX. RESIDENTIE AMBOINA 368 T E R N A T E. BATJAN, 15 Mei. Op Ternate geweldige soesah ; de nieuwe Resident was met mij aan boord, dus kon mij noch de vorige, die met dezelfde boot vertrekken zou , noch de nieuwe heel veel helpen. Maar de hulp ontbreekt in Indie nooit, en zoo hielp mij ook de resident, hoewel hij eigenlijk geen resident meer was. Rond geloopen, bezoeken gebracht, bestellingen gedaan voor keuken en kelder , mij half dood gedraafd ; 't resultaat was dat ik eergisteren, ongeveer middernacht, in eene prauw kroop , in gezelschap van eenen ambtenaar , een recht goedig man, die mij van Ternate uit, medegegeven is, om mij bij den Sultan hier bij te staan. Maar de prauw! de vervoerrniddelen worden al fraaier en fraaier. Stel u voor een clikbuikig, spoelvormig, bijna plat- booms vaartuig, zonder inhouten van louter dikke planken vervaardigd. Midden op staat een huisje, geheel van bamboe en palmblaren ; over het voor- en achtergedeelte zijn een hvintigtal roeiers verdeeld. En zoo waagt men zich op zee nk't alleen, maar men vergaat niet eens altijd, zooals ik het genoegen had te ondervinden. Tot de genoegens behoort b. v. ook, dat u een groote tjidjak (hagedis) op uw neus valt, en dat de roeiers, al zijn het Mohammedanen , bijna rieken als Ambonsche Christenen ; en dan de muziek ! Stel u voor een trechttTvormige houten i trommel, 3 meter lang, aan de achterzijde open, aan de voorzijde met leer bekleed, bijna als eene Javaansche trom, slechts langer. Daarop wordt zonder ophouden geslagen, twaalf, achttien uren achtereen, zoolang als er geroeid wordt, en roeien houden die kerels ongeloofelijk lang uit; er wordt steeds maar een toon geslagen, bijna altijd met gelijke intervallen, om het uur eens afgewisseld door een dubbelen slag; zoo zit er een muziekant voor den ingang van het huisje, een op het dak; bij dag en bij nacht bear- beiden ze die trommelvliespijnigende instrumenten , om de maat aan te geven aan de roeiers, die dag en nacht door- roeien. En als dan de roeiers zelven vroolijk zijn of ze willen u bedanken voor pas geschonken arak of voor tabak (dit zijn de fooien), dan zingen ze, en o! dat zingen, dat is nog erger dan de trommel. Ook al zoo goed als een toon of liever geen toon, want het harde is er het mooie van, dus overschreeuwen ze zich zoo, dat alleen de verbeelding u een begrip kan geven van de krijschende geluiden, die voor zang worden opgedischt. Men zou de hulp moeten inroepen van eene vischvrouw, die op een Decemberdag van des morgens zes tot des avonds zes heeft staankijven, of van een scharesliep van zestig jaar, voor hij zijn eersten borrel binnen heeft, om in Holland iets dergelijks voor den dag te brengen, of eene ongesmeerde stoommachine. Ge- Inkkig brullen de lui niet altijd door. En dit schijnt nog een vrij verheven vermaak te zijn, ten minste de kommandant is meestal nog een prins, die dat werk doet voor dertig cents daags, en de rest in muzikaal genot. Trouwens prinsen zijn er op Ternate zeer veel, wat de Islam wel verklaren kan ; de vuilstmogelijke kerels doen u soms van eerbied verstommen door de koelbloedige ver- klaring dat zij prins zijn. Zelven zijn ze even overtuigd als de Polen, dat men om mensch te vvezen rninstens prins moet zijn; het overige van wat wij geneigd zouden zijn ini-n- schen te noemen bestaat voor Zr. Ms. vasallen op Ternate niet. Ik zou de prauw van den resident wel eens op reis willen zien. Als ik twintig roeiers krijg, zal het niemand verwon- deren dat de resident er zestig heeft ; Jioeveel muziek zullen die wel maken? Al die prauwen en menschen is de Sultan van Ternate bij kontrakt verplicht te leveren. Trots de muziek reis ik liever zoo dan per kruisboot , als men ten minste geene tegenspoeden heeft, en die hadden we niet. De afwisseling is grooter, hoewel men midden op den dag al even weinig zien kan, daar om de warmte alles dicht blijft; men kan de zijwanden juist hoog genoeg op- slaan , om van de eilanden die men voorbijvaart niets te zien. En dat het een schoone reis moet zijn, kan de kaart u reeds toonen. Halmaheira is dat grappige eiland , de miniatuur kopie van Celebes , dat zijne vier armen oostwaarts uitstrekt , alsof Nieuw-Guinea de onbekende schoone ware , die het aan zijn moerassigen boezem wenscht te drukken. Het is tus- schen de Sultans van Ternate en Tidore verdeeld, en de natuur heeft er zooveel kleine eilanden rond gelegd om die beiden voor kibbelen te behoeden. Want wie vindt, dat hij te weinig heeft, neemt er maar wat van deze kleine dingen bij, die toch niemand hebben wil, zelfs het Nederlandsch Gouvernement niet. Als gij nu bedenkt, dat elk van die eilanden en klippen (want er zijn er veel van enkele meters oppervlakte) , dat elk daarvan groen is , geheel begroeid , want hier is de plantengroei sterk genoeg, dan is het duidelijk, dat de reis er veel van heeft alsof men op den vijver van een grooten tuin roeit. Maar men moet er zich vulkanen bij denken, want die zijn er heel wat. De baas is die van Tidore. In het zuiden van dat eiland verrijst die trotsche berg, als op een draaibank afgedraaid , steil en ontoegankelijk ten hemel. Die van Ternate schijnt er klein bij en aan dien van Banda denkt men niet meer. En zoobrutaal, zoo recht- lijnig, de type van een vulkaan. Het volgende eiland , Motir, is ook een vulkaan, en dan Makkian, doch dit laatste met 4 een grooten ingevallen krater, zoodat bet er als een holle reuzekies uitziet. Deze eilanden nu liggen meestal in een nrhte lijn van /uid^iaar noord, evenwijdig met de west- kust van Halmaheira. Ternate is het noordelijkste, Batjan, het doel mijner reis, het zuidelijkste van dezen keten, tus- schen de schakels waarvan zich onzereisrouteheenslingerdc. Te vier ure 's nachts van Ternate vertrokken , waren we des namiddags op Makkian , dineerden daar , we hadden natuurlijk een geheel huishouden ingepakt - , vertrokken weder na middernacht , doch deden den volgenden dag weinig door tegenstroom en wind. Even thee gekookt op Miskirn. gegeten op Kaiowa en weder des nachts weg. Op Klein-Tawalli , in een heerlijk inhammetje, in koren- hlauw water, door hooge boomen beschaduwd en deels door sierlijk geteekende rotsen ornringd , even gezwommen , terwijl de jongens thee zetten , en dan vveer weg. Dicht bij den in- gang der straat, tusschen Batjan en Groot-Tawalli , gegeten, tegen het vallen van den avond weg , en zoo bracht ons een goede stroom en krachtig roeien, reeds bij het aanbreken van den dag op Batjan, zoodat ik heden reeds een gedeelte van mijne waarnemingen ga doen. Dus eene recht voor- spoedige reis. Mij bevalt dit gedeelte van di 1 iMolukken veel beter dan de meer beroemde groepen van Banda en Ambon; is lid mijn eigene stemming? Misschien voor een gedeelte, maar toch schijnt mij deze Archipel veel meer verschil van vornim op te leveren ; en het groen op de eilanden is weer zoo weel- derig, en de bodem van de zee nog weelderiger , vooral klcn- riger, want de kleuren der koralen, der kwallen, der vis- schen en schelpen zijn even schitterend als veelvuldig. Ik wilde u wel eens een der visschen laten zien, met verrniljoenroode strepen op donker groenen grond, of een kreett met onmogelijk lange voelers, zooals mij eens eein- vriendelijke dame ter bezichtiging zond, en die lii-hthlaiiw was, en dunkergroeri , en msr. m rood, en bruin, en alles even helder en rein van klenr. Geen lori is schitterender, en toch zijn die hier zoo grillig en zoo verschillend van tint, met kleurverbindingen , zooals slechts een Engelsche die kan verzinnen, en toch is de lori^dan mooi gekleed en de Engelsche met. 16 Mei. Gisteren eerst een bezoek gebracht aan het fort, een ding ja van de soort als die, waarop ik in mijne jeugd bombardementen met erwten hield. Geheel met aarde opgevuld en midden in een moeras gelegen, gelijkt het op een grooten schanskorf, waar bovenop een sergeant en een korporaal met een handvol inlandsche soldaten het N.-I. leger vertegenwoordigen. Vroeger lag het fort aan zee; thans is het er vijf minuten van verwijderd. Daarna bezoek aan een Chinees, die de notabelen van de plaats en tevens den groothandel vertegenwoordigt. Deze trachtte ons te vergif- tigen met portwijn van zeer twijfelachtigen oorsprong; het smaakte ten minste alleen naar slechten cognac. Als een waardig slot aan den avond, een bezoek aan den Sultan zelven , heel familiaar met ons drieen aan een klein tafeltje, thee, koekjes, een goud vest, en een gemeen grijnen jasje er over been. Die twee laatsten niet op tafel, maar om 's mans magere buste, waaronder een klein rijst- buikje zit. Verder een gezellig praatje ; alle onderscheid in acht genomen, was het als een bezoek bij Hollandsche burgerluidjes van weinig opvoeding. Voor morgen is ons tegenbezoek beloofd. 17 Mei. Z. H. is bij ons geweest tegelijk met den Chinees, die alweder met eene christen dame, een zoogenaamd Euro- peesche leeft , die te trotsch is , om met hem te huweri. Zonderlinge trots, om liever de huishoudster dan de wet- tige vrouw van een Chinees te zijn. Maar een christen 6 vrouw kan toch niet met een Chinees trouwen! Het be- gon reeds grappig. Terwijl de klok in het fort drie kwar- tier v66r was, schijnt die van den Chinees, die den sul- tan zou gaan halen, evenveel achter geweest te zijn, ten minste we hebben ten slotte onze gasten laten halen, niet door de kindermeid, maar door denjongen, en schaterende van het lachen, kwamen ze een uur te laat. Het komieke van de zaak was, dat later op den avond, het fort in eens een vol uur achter was, maar het tragische er van was, dat we een boozen toeleg hadden om Z. H. dronken te maken, en dus met onze schamele middelen punch hadden bereid van sina'sappelen, van geleende suiker, van allerge- meensten arak enz. enz., maar lekker natuurlijk. Dat brouwsel nu was niet meer warm, maar koud, doch miste toch zijne uitwerking niet; reeds bij het tweede glas lachte Z. H. tranen, om de sterke stukken, die ik hem verhaalde of liet verhalen, als het mijn Maleisch te boven ging, en waarvan minstens de helft half waar was. Ik had de per- fidie gehad, mijn jongen order te geven, om mijzelven half water in te schenken, want ik geloof niet, dat mijn haarpijn het genot van den sultan zou verhoogd heb- ben. En de man had bepaald heel veel pret, en ik hoorde alweer een en ander. Zonderling, dat zoovele Mohammedanen het gebod om geen sterken drank te drinken, zoo stelsehnatig overtreden , en dat in een land, waar het klimaat zoo weinig tot drin- ken aanspoort; en dat ze daarentegen, b. v. al wat uit blikken komt, niet of slechts met groot wantrouwen eten, uit vrees dat er een weinig varkensvet bij mocht zijn. Op Java schijnt het alleen aan de grooten te zijn, dat de westersche beschaving, de zucht tot drinken gegevenhecf'l. Zoodra men echter op de reis naar de Molukken, hetzij Timor, hetzij N. Celebes bereikt heeft, en dus met de Al- foercn kennis rnaakt, vindt men op het register der volks- zonden den drank in plaats van den opium. En daarvan dragen wij in deze streken de schuld niet; het misbruik is zoo algerneen verspreid, en ze weten zoo goed bedwel- inende dranken te trekken uit palmboomen, dat het zeker ouder is dan ons bestuur. Hier wordt de drank bereid uit den Arengpalm, die hier dan ook, naar den naam van het vocht , Sagoweerboom heet ; de vrucht wordt afgesneden , en het vocht , dat uit den vruchtsteel druipt , en dat ook de be- kende bruine Javaansche suiker levert , laat men hier liever door gisting tot een vrij bedwelmenden drank worden, die niet lekker smaakt. Op Java wordt hiertoe ook wel, de klapper (kokosnoot) gebruikt ; op de kleine Sunda-eilanden , de vrucht van den Lontarpalm. In een lager stadium van gisting , is het een zoetachtig , niet onaangenaam , vocht , dat niemand kwaad doet. Voor zoover ik oordeelen kan , zijn de gevolgen van den gevloekten opium, in het tropisch klimaat zoo nadeelig niet voor lichaam en geest, als die van den drank, en ik geloof ook, dat het misbruik van opium op 'Java, op verre na niet zoo algemeen verspreid is als hier dat van den drank. Wij zijn vrij goed gelogeerd in een huis, dat aan een der heeren van Renesse van Duivenbode behoort, die hier een tijd lang land ontgonnen heeft, doch nu weder op Ternate woont. Gij kunt u echter geen flauw denkbeeld vormen, van de vuilheid van een huis, dat zoo aan inlan- ders is overgelaten ! het is onschatbaar vuil. Maar het is toch recht aangenaam, dat we onder dak zijn, en nog eenige geriefelijkheden vinden, als lampen , stoelen , keuken- gereedschap enz. Toch kwam mij het strijdlied van de Bonner huzaren soms levendig te binnen : Sic werden wieder munter, Sie werden wieder munter, Und beissen so sehr! Gij begrijpt zeker klaarwiede Sie" waren. En er waren betrekkelijk groote Sie " bij , want , viel mij aan boord 8 een krokodil op het hoofd, hier werd ik eens wakker gesrhud, doordien er een muis heel kalm op mijn lin- ker voet zat. Altijd nog beter, dan een vergiflige slang in bed, zooals mij te Tegal gebeurde. Ik zal dus dit ver- blijf, niettegenstaande de vorstelijke omgeving, tocb zonder al te groote smart verlaten, ten minste ik zal die vermoe- delijk wel te boven komen. 10 Mei. Gisteren avond hadden we de gewapende macht hier. aan wie ook niet alle dagen een gezellig praatje, onder het genot van een glas wijn te beurt valt. De stumpers hadden niet eens meer cigaren, en wij konden er him maar heel weinig achterlaten. Maar wij hebben him lever wat laten schudden , zoodat ze , hoop ik , weder krachten opgedaan hebben, om de maanden te doorleven, die er verloopen zullen, tot dat er weer eens iemand komt. ? 20 Mei. Heden avond nernen wij den terugtocht aan, met de meest gunstige beloften van goeden wind. Gisteren hadden wij nog tot afscheid , Sultan en Chinees te dineeren , op zijn Hollandsch, natuurlijk uit blik. Ik geloof dat Z. H. het maar -matig lekker vond , daar hij bovendien tandeloos is , en te veel arak en opium gebruikt om honger te hebben : en onze kok is ook geen groot kunstenaar. Maar dat komt er niet op aan , dat de vorst deed , als of het hem smaakte, was voldoende. Van zes glaasjes wijn , kon de goede man al niet meer rechtop staan , en om mijne oudste aardigheden rolde hij van het lachen, zoodat hij nog al goed te amu- seeren is, vooral omdat hij alle anekdoten stokstijf ge- looft, en ik verzeker u, dat zij krachtig waren. Ze zullen echter, door een ander in het Maleiscli vrrtaald, wel wat verwaterd tot hem gekomen zijn: hij lachte dan ook \v-l us. ! '! ui eigenlijk gekomen was. Gij ziet dat we hier aardig de peentjes opgeschept heb- ben,.en dat ik mij in dezen uithoek volstrekt niet ver- veelde. Onder de notabelen behoort hier nog de goeroe (inlandsch schoolmeester en cathechiseermeester) , die ook , als er geen domine komt , wat slechts eens in het jaar gebeurt , eene soort godsdienstoefening houdt. De man steelt de materialen voor de kerk, en de planken voor de doodkisten, en is vrij Mohammedaansch in zijne opvatting van het huwelijk. Dan nog een hoofd van de Christenen , die boven en bene- den zich steelt , dat het een grap is om aan te hooren. TERN ATE , 24 Mei. Van de reis naar Batjan terug, en de terugreis was even voorspoedig als de heenreis, het was dezelfde weg, waar- van ik u dus niets nieuws kan verhalen, maar ik moet u toch eens binnenleiden in ons bivouak op Motir. Een zeer smel strookje strand , waartegen onze pramv was opge- trokken, en daarachter kreupelhout; een eind verder eenige andere prauwen , waarvan de bowoners op het strand vuurtjes maakten. Wij maakten ook een vuurtje om eten te koken ; al onze potjes en pannetjes lagen zoo maar op het strand; wij gingen water zoeken, en hout zoeken, dat ik n. b. het eerste vond ; ik ben dus al mooi op weg , een Indiaansche speurhond (zie Gustave Aimard) te worden. Een kip ver- moord, en aan het koken. lets, wat op een tafel geleek, werd aan het strand opgebouwd, met een pisangblad tot tafellaken, naast het vuur waarop de potjes stonden te pruttelen. Een eind verder de andere vuren, waar rondom bruine ruggen glinsterden, en waarop een groote visch ge- droogd werd, die onze bruine lui juist waren machtig ge- worden, en waarvan wij de kuit als entremets gebruikten. Als achtergrond van het tafereel , een scherpe vulkaan , daarachter de blauwe kust van Halmaheira, en daaraehter de opkomende rnaan, die zelve scheen te lachen, om het 10 grappige tooneel , dat wel eenigszins verschilde van een ge- zellige Hollandsche eetkarner. En zoo is een genotvolle toer weder achter den rug. Welk een schoone eilandengroep ! en wat is het te be- treuren, dat wij door verwaarloozing een lastpost van de Molukken hebben laten worden. Want deze prachtige eilanden, die voor de oude 0. I. Gompagnie een goudmijn waren, kosten thans slechts geld en het is uitsluitend Banda, dat ten minste aan particulieren winsten afwerpt, terwijl ook dat aan de regeering nog geld kost. En het kon beter zijn. Wel geloof ik niet, dat we er ooit weer een rijke bron van inkomsten zullen vinden, maar anders moet het worden. Ik geloof niet dat de Molukken, in hunne geheele uit- gebreidheid, zoo vruchtbaar zijn als andere tropische ge- westen, hoewel bepaalde produkten er welig tieren; de ge- heele Residentie Timor is vrij onvruchtbaar. De groote klip is overal: gebrek aan bevolking Maar ook daaraan doet, getuige Java, een goed bestuur, en een redelijk oeconomiesch stelsel veel goed, hoewel Sumatra daar is, om te bewijzen dat dit niet altijd snel gaat. Anderen hebben genoeg aan- getoond, hoe het monopoliestelsel der Gompagnie de Mo- lukken ontvolkt heeft, hoe het de toekomst heeft opgegeten , door overal eene enkele soort van kultuur te laten bestaan zonder eenigen vooruitgang, en bij uitsluiting van andere, die in later tijd misschien beter waren geweest, door den heiligen sleur en het steunen op de regeering in te voeren , en later toen alles meer en meer achteruitging, er de handen van aftetrekken. De toch niet werkzarne inlander heeft zeker den arbeid niet leeren liefhebben door den dwang- arbeid der Gompagnie, die voor hem zelven wel de minste vruchten afwierp. Maar rust daarom thans de verplichting niet zooveel te zwaarder op ons, om deze streken weder uit him vorval op te heflen? En ik houd mij overtuigd dat dit 11 zonder nadeel voor de schatkist zou kunnen geschieden. Hier zou eens een regeerings-kommissaris moeten heen- gezonden worden, om alles van Makasser af te reorgani- seeren. Men is in Holland, en zelfs teBatavia, veeltebang voor het spooksel, dat uitbreiding van direkt bestuur heet. Men is met den feitelijken toestand niet g e n o e g bekend , en weet niet hoe vaak de zoogenaarnde vorsten slechts nog een soort schaduwbeelden zijn , wezens die slechts nog de bevelen van den resident volgen , doch een oneindige macht overhouden, om hunne eigene onderdanen te knevelen en te mishandelen. En komt dit niet op onze rekening, daar waar het onder de oogen van een resident gebeurt, die altijd uit angst voor het spooksel, er weinig of niets aan doen kan? Zeer zeker zou ik niet gaarne direkt gezag uit- oefenen in streken, waar wij nog niet mede in aanraking zijn. Maar op zoovele plaatsen bestaat het direkt bestuur feitelijk, alleen de regeering noemt het niet zoo en laat daardoor de deur open voor de gruwelijkste misbruiken. Geloof niet dat ik overdrijf. Wilt gij een enkel staaltje hier uit de buurt? De oostersche theorie, dat alles aan den vorst behoort, wordt hier nog zoo streng opgevat, dat, als de vuilste prins van een inlander maar iets redelijks ziet, hetzij boom , akker of vrouw , hij het zich eenvoudig toe- eigent. Op Ternate zelf zullen ze wel voorzichtig zijn , maar op Halmaheira gebeurt het ruimschoots en toch heeten wij ook daar gezag uit. te oefenen. En weet gij wat van de arme onteigenden wordt? Dat worden zeeroovers. Geen zeeroover in deze streken, die niet liever een ander bestaan zal hebben, dan zijn ellendig leven in kleine prauwtjes. De werklieden van den Heer van Renesse op Batjan waren voor een groot gedeelte gewezen zeeroovers, en toen de plantage te niet ging, zijn ze uit gebrek weer zeeroovers geworden. Moeten wij ons niet wel eens schamen, als onze oorlogschepen heldenfeiten ver- richten tegen zeeroovers ? 12 Venvar intusschen deze Ini niet met meer gevaarlijke zeeroovers uit andere streken , waarmede wij voor het oogenblik niets te maken hebben. Weet gij wat niet vele jaren geleden op Makkian gebeur- de? De inwoners kwamen tegen den sultan van Ternate in verzet, doch zonden tot den resident om te zeggen, dat zij niet tegen de regeering in opstand waren maar slecbts tegen den sultan. Dat zij weigerden zware belastingen op te brengen, waarvan de grootste helft in verkeerde handen kwam, zonder den sultan te bereiken, maar dat zij die gaarne zouden opbrengen , indien zij maar een Hollandsch bestuur mocbten hebben. En wat deed de regeering? Zij zond er een oorlogschip been , er werd geschoten en ge- brand en Makkian behoort nog aan den Sultan. Op datzelfde eiland Makkian heb ik zelf kunnen zien hoe zwaar de belastingen zijn , die in natura worden opgebracht , heb ik ondervonden , dat men mij de levensmiddelen die ik noodig had, bijna niet durfde verkoopen, omdat een feest bij den sultan ophanden was. Daar dat eiland de groote voorraadschuur van Ternate is, kunt gij begrijpen hoe zulk eene belasting de welvaart tegenhoudt. Ook in persoonlijke diensten brengen ze waarlijk niet weinig op. Ik zal nooit eene opmerking vergeten , die mij de Gouverneur Rakkers van Makassar maakte, en die is waarlijk als autoriteit niet gering te schatten. De lui brengen veel belasting op, maar quasi vrijwillig in den vorm van eerbewijzen , <>n zij heb- ben geene wegen. Naar mijne ondervinding mi kan men een volk hier onderworpen noemen , maar ook dan cerst on- ce derworpen , als men goede wegen maakt en de inlanders geregeld belasting in geld opbrengen.)) Doen ze e- beurt een andere ramp. Dan wordt uit een gewelf , waarvan alleen Z. H. zelf den sleutel heeft, een sybillijnsch boek voor den dag gehaald , waarin men opspoort , wat de oorzaak van de beroering is. Die is zoo wat altijd , dat er een groote zonde ge- pleegd is. en dan wordt er een zondebok uitgekozen , de een of andere prins , dien men wel kwijt wil zijn, en van wien men dan opeens ontdekt , dat hij zeer zedeloos leeft ; er wordt een prauw afgezonden, met den prins er in, in de richting van Halmaheira en de diepe zee vertelt hare geheimen 24 niet, maar de prins wordt nooit wedergezien. Nog in deze eeuw heeft een resident zeer veel moeite gehad de vol- trekking van een dergelijk vonnis te verhinderen. Naar men mij zeide, was de man veroordeeld, om in den krater van den vulkaan geworpen te worden. Maar het zou ook eenige duizenden 's jaars kosten, om in de residentie een redelijk bestuur te vestigen en die zouden in de eerste jaren misschien niet teruggevonden worden. Die reden is natuurlijk voor den kruidenier, die Holland heet, reeds voldoende, om de wankelende tronen te schragen van schijnvorsten, wien geen andere macht overbleef, dan die, om hunne eigene onderdanen uit te zuigen en siri te kauwen uit zilveren schalen, die hun het Gouvernement schenkt; en wier verlamde arm juist nog zwaar genoeg weegt, om alien vooruitgang te onderdrukken. Maar een geregeld bestuur zou ook eenige duizenden 's jaars kosten ! En phchten tegenover een veroverd land, heeft men natuurlijk slechts, tot dat de beurs er mede gemoeid is. Over siri sprekende moet ik u toch ook nog een lieve gewoonte uit deze streek verhalen. Oude menschen , die de harde noot , met andere ingredien- ten in een versch blad gewikkeld, niet meer kunnen kau- wen, stampen die gewoonlijk eerst in een klein kokertje fijn. Hier echter vindt men het eene vriendelijkheid en een eerbewijs, dat een ander die eerst fijnkauwl, en ze dan aan den patient geeft om verder te kauwen. Heerlijk vindt ge niet? Onze tandeloozen thuis rnoeten wel jaloersch zijn. Doch Menado is in het gezicht en zoo neem ik van Ter- nate voor goed afscheid. NASCHRIFT. Er is mij een gerucht ter oore gekomen, als of men op verbetering der toestanden alhier bedacht is. Ik wil niets meer zeggen, maar laten we hopen. - BENKOELEN EN PALEMBANG. BENKOELEN, 23 September. Eindelijk is dan deze toer begonnen, waarvoor de voor- bereidende maatregelen mij zoolang hebben beziggehouden. Na zoovele jaren alleen gereisd te hebben , heb ik eindelijk voor een paar maanden een aangenamen reisgezel opgedaan. Om verschillende redenen kan ik juist in deze streken mijne waarnemingen niet alleen doen. Ik heb den meest welwil- lenden steun bij de regeering gevonden, die mij op eene hoogst vrijgevige wijze een zeer geschikt ambtenaar toe- voegde. Het is de heer Ukena , dien ik reeds vroeger leerde kennen, en met wien ik zeker ben van een aangename reis. Zijn standplaats is te Telok-Betong , de hoofdplaats der Lampongs , en daar de stoomboot , waar ik mede kwarri , die plaats aandoet, heb ik hem onderweg opgevischt en zijn \vij te zamen hier gekomen. Op de boot heerschte veel zeeziekte. meer dan door het weinige schommelen gewettigd werd. Ik geloof, dat de een het den ander afzag, ten minste de banken op het dek lagen bezaaid met lijken, en de tafel was rondom bezet met ledige plaatsen en slechts hier en daar zat iemand te eten. Trouwens de westkust van Sumatra ligt geheel open voor den Indischen oceaan, en er is dus meest altijd eene onaangename deining , die voor patienten aan zeeziekte erger is dan een flinke golfslag. Er waren een half dozijn dames aan boord en vele officieren voor Atjeh en Padang bestemd , 26 zoodat , toen de ziekte begon af te nemen , het een recht vroolijk gezelschap was. De reis duurde echter slechts drie dagen. Benkoelen heeft misschien wel de allerslechtste reede van Ned. Indie, zoodat de booten er vaak kalm voorbij varen en passagiers en goederen naar Padang medenemen. Er be- stond ook ditmaal, wegens het slechte weder, groote kans op die onaangename eventualiteit, maar gelukkig was de zee ten slotte kalm toen wij aankwamen en goed en wel stapten wij aan wal. Ook mijne paarden, die met een andere boot waren gegaan , kwamen den volgenden morgen , zonder gebroken beenen aan , en gingen dadelijk in het gras rollen en eten, om hunne gezondheid te bewijzen. Van die paarden weet ge nog niets. Op eene vraag om inlichtingen kreeg ik , vriendelijk genoeg , van den resident het volgende ietwat ironische telegram : neem bedden mede , eetwaren , wijn , waterfilters , kookgereedschappen , paarden en zadels ; verder niets noodig. Zoo moest ik gedurende de vier dagen, die ik na den ontvangst van het telegram nog te Batavia en Buitenzorg over had, heel wat inkoopen doen, en dat terwijl de laatstgenoemde plaats in rep en roer was wegens de wedrennen. Maar ook hier weder vond ik de meest krachtige hulp, en, door de tusschenkomst van een inlandsch hoofd , was ik weldra eigenaar van drie paarden , die er nog al goed uitzien. Mijn jongen wist een paarde- knecht op te duiken, die den dichterlijken naam voert van Sajoran, wat groente beteekent. Deze werd onmiddelijk met de paarden naar Batavia geexpedieerd en aan boord bezorgd, terwijl ik voor de provisiekamer ging zorgen. De rossen logeeren thans bij den resident en wij in het hotel. Dit laatste is tevens societeit , zoodat wij spoedig met het geheele publiek hadden kennis gemaakt. Wij heb- ben het er overigens vrij goed. Het schijnt mij toe dat er op de plaats minder kibbelarijen zijn dan op eene kleine In- dische plaats de gewoonte is. En toch zijn de gewone 27 elementen van tweedracht voorhanden ; er is militair en civiel gezag , er is een predikant en er schijnen vele dames te zijn ; ten minste ik zie onbehoorlijk veel kinderen. Voor het overige is het een niet onaardig plaatsje , geestig ge- kenschetst door een reiziger, die er het volgende van zegt: Benkoelen is een klein plaatsje met groote huizen , waar kleine menschen groote titels dragen. Wat het laatste aangaat , de resident is officieel slechts assistent-resident , de secretaris slechts kommies , de predikant slechts hulp- prediker. Maar het besef schijnt zoo levendig te zijn , dat Benkoelen eigenlijk eene residentie moest wezen , terwijl het , uit zuinigheid , maar steeds afdeeling blijft , dat het publiek de regeering vooruit loopt , en er in de spreektaal alle waardigheden eener residentie aan toekent. Het landschap is eene lange strook gronds , die vroeger aan de Engelschen behoorde , tusschen de zee en het Barisan- gebergte gelegen. Dezen hadden er groote verwachtin- gen van en dachten er de hoofdplaats te hebben van een toekomstig uitgestrekt gebied op Sumatra. Zij hebben er eenen gouverneur , eenen generaal , eene jongejufirouwe- kostschool en wat niet al gehad. Doch toen de reede begon te verzanden , vervloog die hoop in rook , en toen wij in de eerste helft dezer eeuw onze bezittingen op het schier- eiland Malakka inruilden tegen Natal en Benkoelen op Su- matra , was Benkoelen reeds on ge veer wat het nu is , een lastpost. Door ons werd gedwongen peperkultuur ingevoerd , die voor de regeering , wel berekend , geen schoone resul- taten had , en voor de bevolking nog minder. De inlanders hebben den naain hier buitengewoon lui te zijn , en de ge- hate peperkultuur heeft dit zeker niet verbeterd , zoodat het tegenwoordig een vrij ongelukkig landje is , waaraan men zich weinig laat gelegen liggen. Uit den Engelschen tijd stammen nog de vele groote huizen , die voor weinig geld te krijgen zijn , en die over eene groote oppervlakte verstrooid liggen , daar er reeds 28 velen zijn afgebroken , zoodat de plaats een vervallen uiter- lijk heeft. Het wemelt hier ook nog van eenigszins bruine Europeanen , die zich verbeelden dat zij Engelsch spreken , en die voor bijzonder feestelijke begrafenissen nog eene soort van Engeisch rituaal hebben overgehouden , dat niemand meer kan uitspreken. Het fort is bijzonder groot en flink gebouwd en steekt gunstig af bij ons lapwerk van palissaden en aardhopen. Ook het resident iehuis , de oude kostschool , met verbazend dikke muren , is een mooi doch somber gebouw. Van de overgave moet ik u nog eene bijzonderheid ver- halen. Er was bepaald dat alles van weerszijden zou over- gegeven worden , zooals het daar lag , met roerende goede- ren , kas en alles. Toen nu met veel plechtigheid te Benkoelen de kas ontsloten werd , was er een batig saldo in van niet met al. Onze regeering vond het eenigszins vreemd , dat de Engelschen zoo toevallig juist alles verteerd zouden hebben; er werd onderhandeld , maar zonder goeden uitslag. De gewezen kashouder leefde nog vele jareri op grooten voet te Calcutta. Waar of de kas gebleven was ? Gisteren brachten wij de gansche plaats in opschudding. Gij moet weten dat bijna geen klokken op den duur tegen het klimaat bestand zijn en men gebruikt dan ook vrij al- gemeen het hulpmiddel der kleine kinderen, wier horloges op den vinger gedresseerd zijn. Er worden nu endan,zoo- wat op goed geluk af, heele en halve uren op een klok geslagen , hetzij bij den resident , hetzij in het fort. Met mijne chronometers heb ik reeds zeer dikwijls de lieden terecht geholpen. Hier nu vonden wij dat de klok in het fort niet minder dan 29 minuten achterliep. Gisteren werd dit veranderd, en toen wij nu in den namiddag societeit hielden , stuurde de eene mevrouw voor , de andere na , een jongen om aan haren heer en meester te zeggen, dat het eten koud werd en e'en voegde er zelfs hoogst naif bij , dat het nachtschot nog maar niet wilde vallen. (Op de hoofd- 29 plaatsen in Indie wordt altijd te vijf ure des rnorgens en te acht ure des avonds een kanonschot gelost , natuurlijk ook meestal op de gis.) Ik vrees dat dien avond al de in- woners hunne soep koud gegeten hebben, met een zuur gezicht als toespijs. Want de dames hebben natuurlijk gedacht , dat het een samenzwering was met die vreemde stoethaspels , om het societeits-uur te rekken. Wij zijn geweldig aan het pakken, want alles werd te Batavia gepakt in kisten, veel grooter dan de koelies hier gewend zijn te dragen. Zij nemen namelijk niet gaarne zoo- als de Javaantjes doen , een kist met drie of vier man op , maar ieder draagt zijn eigen vrachtje, en liefst niet te zwaar, in een mandje dat op het hoofd rust, maar tevens tegen den rug drukt en om het lijf wordt vastgebonden. Met mijn groote kist met instrumenten voorspelt men mij genoeg moeielijkheden. TABA-PENANDJONG, 28 September. De reis is Woensdag den 27n aanvaard, nadat wij in het waarlijk gezellige Benkoelen nog eenige aangename dagen gesleten hadden. Mijne verzameling wapens heb ik ook weder met eenige stukken verrijkt, onder anderen met enkele lansen van Engano, welk merkwaardig eiland ik, tot mijnen spijt, niet zal kunnen bezoeken. De afreize kostte groote moeite. Het heeft steeds heel wat voeten in de aard , om de bagage zoo onder de koelies te verdeelen, dat men er niet een half dozijntje te veel krijgt. Ditmaal kostte het mij een paar uren en heel wat vermoeienis, want de eersten hadden maar spoedig de lichtste vrachten opgepakt en waren er van door gegaan. In ty'ilop ging ik him achterop en zond ze terug , maar de eersten waren reeds bijna een paal (Eng. rnijl) ver, zoodat de lange dagreis zich vermoeiend instelde. Het kostte mij ook heel wat kibbelen , want de lui wilden liefst niet meer dragen ; een verzekerde mij zelfs dat hij geen karbouw 30 was , welke verzekering , bij zijn dom uilerlijk , niet gcheel overbodig was. Omstreeks acht uur kwamen wij eindelijk op weg. De heer Ukena en ik met onze drie bedienden op de drie paarden (de jongens hebben er te zamen een) , en veertig man met goederen beladen. Het heefl wel lets van een karavaan. De paarden zijn werkelijk nogal goed , hoewel er niet veel draf uit te halen is. Dat van de heeren jongens is nog het beste , maar te jong om voor ons te dienen. En zoo trekken wij naast elkander voort , gezellig pratend , en als het regent in dit regenland bij uitnemend- heid , dan worden we nat en dragen het aan de zon op , om ons weer te drogen. Van den langen weg hierheen (26 paal) maakten wij twee etappen. In een kampong dejeu- neerden wij met medegenomen eetwaren en namen eenige uren rust , terwijl de rossen goed gras vonden om nieuwe krachten op te doen , en toen togen we weder voort onder een malschen regen , die echter spoedig voor een schoonen avond plaats maakte. Dit belette echter niet , dat wij in een zeer gehavend toilet hier aankwamen , vooral omdat mijn paard er groot bezwaar in vond eene rivier te door- waden , zoodat ik moest afstijgen en zelf vooruit wandelen , om het dier tot betere gedachten te brengen. Zoodoende haalde ik wel iets meer dan natte voeten. Het eerste gedeelte van den weg is leelijk en voert door vrij vlak land , dat hier en daar bebouwd is. Langzamerhand nadert men echter het Barisan-gebergte , aan den voet waar- van Taba-Penandjong ligt. Het uitzicht wordt beter en is op enkele punten zelfs schoon. Er is meer hoog bosch , en daar waar men , niet ver van hier , een breeden berg- stroom diep onder zich in de vallei ziet slingeren en schuimen tusschen duistere boomen in , is het een landschap zooals er meer zijn , maar dat ook altijd even schoon is. Wij kwamen door redelijk veel kampongs , en deze zijn meestal zeer net. De huizen staan aan weerszijden van den \\v^ op rechte lijnen , met een gemeenschappelijk , goed schoon 31 gehouden voorplein , dat meest op een renperk gelijkt. Ik kan u niet aanraden al de kleine plaatsjes , waar ik zal ophouden , op de kaart te zoeken. Ik zal echter trachten u de hoofdrichting van onze reis duidelijk te maken. Deze is vooreerst, in een tamelijk rechte lijn, van Benkoelen naar Palembang , doch na Tebing-Tinggi (zoowat een derde van den weg) met eene bocht noordvvaarts. Voor het tegen- woordige is de richting van Benkoelen uit tamelijk recht- hoekig op het zeestrand en op het Barisan-gebergte. Taba- Penandjong zult gij misschien niet op de kaart vinden , maar wel Rindoewatti , dat er digt bij ligt. Morgen hopen wij het gebergte over en Palembang binnen te trekken. KEPAHIANG (spr. u. Kepajang) , 1 October. De eerste plaats in de residentie Palembang is bereikt, en bijna reeds weder verlaten. Dat is jammer, want we zijn hier in een aangenaam oord, alleen wat al te koud, en we hebben het recht gezellig bij den kontroleur, dien ik reeds van vroeger kende. KEBAN-AGONG, 3 October. Het was te Kepahiang zoo gezellig, dat het schrijven er geheel bij inschoot. Ik heb dus twee dagreizen te vermelden , die , wat natuur aangaat , gelukkig geheel bij elkander be- hooren. Het centraal gebergte is hier niet zeer hoog, maar het is toch nog een flinke klim, en hoewel het bosch nog al vernield is , is er genoeg overgebleven , vooral op de wes- telijke helling, waar men telkens een prachtig uitzicht ach- terwaarts heeft op de smalle landstrook , die Benkoelen vormt , met de zee als nevelachtigen horizont. Verscheidene bergen , groot en klein, staan op zich zelven, los van de groote keten, en daaronder zijn er, die, trots de alles afrondende boschbekleeding, nog zeer grillige vormen overhouden. Waar het uitzicht beperkt wordt door een van dezen of door eenen van die reuzeboomen, die alleen een heuvel voorstellen, 32 hadden wij zoo menige schilderij van groote schoonheid, dat de tocht een waar genot was. Het afdalen aan deze zijde is minder verrassend, maar het bosch op enkele plaatsen nog dichter dan aan de andere zijde, hoewel er meer kale plekken voorkomen. Weinig kultuur; hier en daar enkele ladangs (droge rijstvelden). Men ziet dan ook weinig men- schen, maar zooveel te.meer apen. Het oorverdoovend con- cert, dat wij op het hoogste punt van den weg genoten, deed ons betreuren, dat die grappige snaken hier niet zoo mak zijn als op Billiton , waar zij kalm over den weg loopen en u brutaal aankijken. Hier zagen wij er geen een, maar zelfs hunne muziek doet u vaak lachen. Zeer hooge en scherpe toonen, door alien te gelijk in snelle opeenvolging uitge- stooten, die echter, van verschillende punten komend, een zeer verschillenden klank krijgen. Maar het komieke is de bas. Bij elken troep is steeds een enkele oude heer , die stil blijft zitten en met den deftigen glimlach van een welwil- lenden grijsaard de bokkesprongen van het jonge volkje gade- slaat. Deze geeft , met langere , doch steeds gelijke tusschen- poozen , zeer diepe toonen van zich , die u doen denken aan den cantus-firmus der oude kerkmuziek. Eene enkele maal sterft het gezang eens uit, maar fluks begint er ergens weer een, en, alsof het een canon ware, vallen beurtelings alien weder in, en het concert begint op nieuw. Hetaardigste is echter altijd de moeders met hare jongen te zien rond- scharrelen , hoewel ik dit hier nog niet te zien kreeg , maar wel op andere reizen. De jongen klemmen zich aan hunne moeder vast, borst aan borst, en de zoo bevrachte dame vliegt even vlug als de anderen tusschen de boomtakken door, been en weder. Het kind wordt eens even voorzichtig neergezet, en krijgt dan een lesje in het loopen of klimmen, maar straks pakt de bezorgde moeder het weder op en in een oogwenk zijn zij te zamen weder op een anderen boom. Wij hadden echter niet over eenzaamheid te klagen; eerst deed ons de kontroleur van Taba-Penandjong uitge- 33 leide, die tevens den weg wilde inspecteeren , en een paar paal nadat wij van dien gullen gastheer hadden afscheid ge- nomen, ontmoetten wij dien van Kepahiang, die met ons naar zijn huis terugkeerde. Van Kepahiang tot hier verge- zelde ons de pasirah van Keban-Agong. Dezen titel hebben in de residentie Palembang de inlandsche hoofden van eene marga of onderafdeeling. Deze twee etappen waren zeer klein en de reis is op die wijze een ware pleiziertocht. Overmorgen wacbt ons echter meer vermoeienis. Kepahiang heeft, om de bergstreken in ontzag tehouden, een garnizoen, met een dsten luitenant tot kommandant. Wij hadden dus een komplete whisttafel, zoodat die ander- halve dag, met werken, wandelen, spelen, ons veel te spoe- dig voorbij gingen. Alleen hadden wij het hier al te koud. Des avonds was het een zoo scherpe en vochtige koude, dat wij warmen grog dronken en toch zaten te bibberen. Aan die koude heeft echter de plaats nog al welvaart te danken, daar er veel aardappelen en Europeesche groenten geteeld worden, die aan beide zijden van het gebergte grooten aftrek vinden. Hier op de plaats zijn wij in eene vrij goede pasangrahan ingekwartierd. Dat is een huis, hetzij door het gouverne- ment , hetzij door de bevolking gebouwd en onderhouden , en voor doortrekkende reizigers besternd. In deze residentie bestaat bovendien de uitstekende inrichting , dat de inland- sche opzieners der wegen in deze pasangrahans tegen kleine vergoeding voor hotelhouder spelen. Men vindt er alleen het hoogst noodzakelijke huisraad ; de kookkunst van Ali doet dus weder dienst. De jongen kookt zeer goed, en hij vindt zichzelven niet weinig voornaam als de oudste onzer drie bedienden ; over de anderen matigt hij zich dan ook tamelijk veel gezag aan. De derde bediende, dien ik op Benkoelen opdeed , is een moordenaar. Een zeer kalm , ijverig individu, aan wien wij dus den naam gegeven heb- ben van den braven moordenaar. Op een enkelen moord 3 34 vvordt trouwens bij Indische bedienden volstrekt niet gelet, indien ten minste , zooals innegen gevallen van de tienplaats heeft , slechts ijverzucht daarvan de reden geweest is. Ik kan u dan ook verzekeren , dat men hier zeer gerust. slaapt met een moordenaar in huis , en ik heb huisgezinnen ge- kend , waar de kinderen eene moordenaarster tot baboe hadden. TALANG-PADANG, 6 October. Een stevige dagreis achter den rug, maar niet zonder moeite. De dragers waren zoo lui, dat de laatste vrachtjes eerst na middernacht hier aankwamen. De weg is niet leelijk, maar meer valt er dan ook niet van te zeggen, vooral daar eerst de nevel , later de duisternis ons een paar vergezichten weg kaapten, die wij hadden moeten hebben. Kort voor wij hier kwamen was ik bovendien niet erg op mijn gemak, want het was reeds donker, en de zenuw- achtigheid der paarden bewees duidelijk de nabijheid van tijgers, die er in overvloed zijn. Vroeg in den morgen passeerden wij een gedeelte van den weg, dat de olifanten zich voor hunne huiselijke bezig- heden hebben uitgekozen. Niet te miskennen, want die lieden schijnen een duidelijk besef te hebben, dat de weg opgehoogd moet worden en deponeeren er dus heuveltjes op, die voor dat doel lang niet te versmaden zijn. Gedurende een paar uur afstands was de weg er mede bezaaid en zagen wij rechts en links de tunnels , die deze dommekrachten in het bosch breken. Kalm loopen zij door, en storen zich aan niets ; alles gaat eenvoudig onder den voet ; vrij dikke boomen worden als met een zaag afgesneden en de olifanten wandelen door het bosch, even als wij door een grasveld. Men verzekert mij , dat voor menschen de jongelui het ge- vaarlijkst zijn, die zich amuseeren met zware takken als speelgoed te gebruiken en die , als echte kinderen , wanneer ze er genoeg van hebben, ver weg te slingeren. Voor het 35 overige moeten alleen de ouden van dagen gevaarlijk zijn; zij worden door de kudde uitgestooten , zwerven alleen rond en worden dan boosaardig. De bevolking is een flink groot ras , doch zonder schoone gelaatstrekken. Volstrekt niet schuw, spreken de meesten u onderweg even aan, en de eerste vraag is onveranderlijk : waar kom je van daan? zooals trouwens zoowat in ge- heel Indie de gewoonte is. Het is ongeveer de vertaling van ons hoe vaar je ? en antwoord wordt er evenmin op gewacht als bij ons. Hier echter wel , en bier heeft die vraag ook nog eene beteekenis. Bijna op bet geheele eiland Su- matra heerscht een oude wet, dat een geheele kampong aansprakelijk is en vergoeding moet geven voor alle wan- daden , die in het gebied der kampong gebeuren. Natuurlijk heeft ons bestuur er zich wel voor gewacht deze collectieve aansprakelijkheid af te schaffen , hoewel dit , helaas , in den jongsten tijd op Sumatra's westkust gebeurd is. Maar zoo- als het hier nog is, heeft elk lid der bevolking erpersoon- lijk belang bij, te weten, wie en wat vreemdelingen zijn, daar hij mede aansprakelijk is voor al wat de vreemdelingen doen en voor alles wat hun weclervaart. Van daar dat elke inlander op den weg een praatje zoekt aan te knoopen, wat niet ongezellig is, ofschoon de inleiding daartoe wel wat eentoonig klinkt en ons Europeanen in het begin een weinig onbescheiden voorkomt. Dit nuttige beginsel wordt zoo streng toegepast , dat , toen kortgeleden aan den kom- mandant te Kepahiang een sabel ontstolen was door een vreemdeling, die verdwenen was , de in woners , zonder eenig pruttelen , het verhes goed maakten. De kommandant en de kontroleur moesten natuurlijk als inwoners der kampong medebetalen. Onderweg hebben wij eenen opzichter van den water- staat opgepikt, die op den eenzamen weg een brug bouwt. Wij namen hem mede, zoodat wij hier weder kunnen whisten, hoewel de man ongeloofelijk slecht speelt en dus 36 wint. De kontroleur Leroux, die hier thuis behoort , is juist overgeplaatst , en zoo zijn wij ook hier in de pasangrahan gehuisvest, die zeer goed is, hoewel op denzelfden voet als de anderen, zoodat Ali weder voor kok dient. TEBING-TINGGI , 9 October. De reis hierheen was recht preltig. Wei begonnen wij die onder eene vervaarlijke regenbui, maar weldra klaarde het weder op , en na een uur of wat waren wij droog , doch helaas weder wankleurig. De paardjes liepen uitstekend, en de weg was prachtig , op het laatste gedeelte na. Wei daalt het gebergte af tot de afmetingen van heuvels, maar het pad slingert naast een breede , snelvlietende rivier , die dan vlak naast u, dan diep onder u, in schoon getrokken bochten, dan in eenen arm, dan in twee, nu eens kalm en rustig, straks weder bruischend, borrelend, brekend en schuimend het middelpunt vormt van het groene landschap , dat somwijlen heerlijke boschpartijen oplevert. De wegen zijn hier over het algemeen uitnemend , waar- aan men den resident Pruijs van der Hoeven herkent. Ook met de dragers ging het ditmaal goed , en zoo kwamen wij vroolijk en wel tot aan eene brug, die een paar paal van hier ligt, waar wij met vreugde twee Europeanen zagen staan. De een was de kontroleur, dien wij gedacht had- den te Talang-Padang te zullen ontmoeten, en de andere de zoon van den assistent-resident. Zoo ingehaald te wor- den is in de wildernis een genot, onbekend aan geluk- kigen, die elk uur van hun leven kunnen spreken, als zij er lust in hebben. Na ons met klapper water wat ver- frischt te hebben, draafden we vroolijk door tot hier, waar wij vuil en wel aankwamen. Ik denk hier vier dagen te vertoeven, voornamelijk om de wasch, maar ook om men- schen en dieren wat rust te geven. Met den kontroleur Leroux zijn wij in de pasangrahan gelogeerd, doch eten dagelijks bij den assistent-resident, die geen groot huis 37 heeft, en met zieken sukkelt. De vriendelijke man maakt ons het verblijf hier recht aangenaam. Den avond van onze aankomst was er in de societeit een partij , die tot half vier duurde , en waarop ik waarlijk nog aan eene quadrille moest mededoen. Het is in Indie een zeer gewoon verschijnsel, dat de heeren gaan zitten kaartspelen op bals, terwijl de dames te vergeefs op dan- sers wachten. Hier op de plaats nu heeft men, om geen enkel genot te derven, uitgevonden, om eerst gezamenlijk te spelen, daarna eerst te dansen. Dat dit zeer bevorder- lijk is voor nachtbraken, is licht te begrijpen. Met de reis van den morgen achter den rug, kunt gij wel denken dat ik heden vermoeid ben , vooral , als gij er nog eene aardbe- ving bij telt , die mij van nacht wakker schudde , waarop ik natuurlijk , trots de lust tot slapen , niet zoo onmiddelijk in- sliep. Heden morgen hadden wij ook een kleinen asch- regen, zoodat een der vulkanen in de buurt een weinig aan het werk schijnt te zijn. 10 October. Er is hier op de plaats nog al een talrijk publiek, wat voornamelijk aan het groote garnizoen te danken is. De bovenlanden van Palembang toch zijn eerst sedert korten tijd in ons bezit , en verscheidene oorlogen , die wij daarvoor te voeren hadden , liggen nog versch in het ge- heugen. Daarom ligt die groote bezetting op Tebing-Tinggi, dat ongeveer in het middelpunt der bergstreken ligt En toch schijnt het mij toe, naar het weinige dat ik zag, en het vele dat ik hoorde , dat deze nog zoo kort onderworpen bevolkingen zich zeer goed onder ons bestuur bevinden. De inlanders hebben hier vroeger te veel onder hunne eigene vorsten te lijden gehad, om niet de waarde te be- seffen van een bestuur, dat altijd heel wat beter is dan het oude. Ik geloof niet, dat velen mij de bewering zulleri tegenspreken , dat, overal in Indie, de bevolking daar het 38 rustigst, en het meest aan ons gehecht is, waar wij de inlandsche vorsten verjaagd, en het bestuur geheel in handen genomen hebben. Het schoonste argument voor deze stelling leveren wel de beide residentien op Borneo, die beiden wel gezegd kunnen worden eerst nit deze eeuw te dagteekenen. In de Zuider- en Ooster-afdeeling , waar wij de vorsten hebben afgeschaft, is de bevolking rustig, met ons bestuur ingenomen, en ons gezag breidt zich waarlijk ten goede der inlanders, zonder eenige moeite, meer en meer in de binnenlanden uit. En vooruitgang in welvaart is aldaar, zij het ook langzaam , niet te miskennen. Op de Westkust daarentegen hebben wij de vorsten overal in stand gehouden en wij zitten er, vreemd aan de, vaak half vijandige, bevolking, die in ons natuurlijk slechts den steun ziet van vorsten, die hen slecht regeeren. Vooruit- gang is hier weinig op te merken ; maar ik moet erkennen , dat de elementen daarvoor, ook den politieken toestand niet medegerekend , niet zoovelen zijn, als in de andere residentie. Ik mag natuurlijk de redenen niet beoordeelen, die tot dat verschil van toestand geleid hebben, maar daarom wel betreuren , dat men Pontianak zoo anders heeft moeten organiseeren dan Bandjermasin. In den geheelen Archipel heb ik hetzelfde gezien , namelijk dat , natuurlijk behoudens eenige uitzonderingen , die streken over het algemeen het best onderworpen zijn en in den gunstigsten toestand verkeeren, waar wij het bestuur ge- heel in handen hebben genomen en niet de poppekast ver- toonen, waarin de inlandsche vorsten de marionetten zijn. Op Java zou het niet moeielijk vallen sterke bewijzen voor mijn gevoelen te vinden. Ik geloof dat de tijd ook zwarten grond geschilderd en in verguld lijstwerk gevat. Midden in huis is gewoonlijk een vak , dat van boven geheel open is. Dit geeft in vereeniging met de schotten, die ge- deeltelijk onze wanden vervangen en die niet tot aan de zoldering reiken, in huis eene aangename koelte. Tegen den achterwand van een der groote vertrekken staat het huisaltaar, waarvan de Chineezen met him vreemden, doch 285 goeden smaak, een sierlijk meubel wet en te maken, dat de gezelligheid van het geheel we! verhoogt. Verder natuurlijk Ghineesch porcelein en lakwerk naast stoelen van Horrix en spiegels als bij een gewoon mensch , en op tafel Chineesche kwe-kwe naast Europeesche champagne. Eene zaak moet men den Chineezen toegeven : zij hebben een groot talent van meubileeren ; het is vaak bij arme Ghineezen , niettegen- staande de wanorde, binnenshuis gezelliger dan bij sommige rijke Europeanen. De zonderlinge vormen van al, wat de langstaarten vervaardigen , hunne rijke kleuren, die zij zoo zeer gepast met een weinig goud weten af te zetten , maken dat het geheel, hoewel het met onze Westersche begrippen van schoonheid weinig strookt, altijd een gloed en eene vroolijkheid heeft, die wij met onzen meer edelen smaak niet altijd bereiken. De Chinees weet van elk voorwerp , hoe eenvoudig ook, iets te maken, dat tot de versiering mede- werkt; alles staat in de goede omgeving. Dit heeft de Chi- neesche smaak gemeen met den rococostijl; kunstwaarde is er eigenlijk niet aan , maar het geheel geeft een behagelijken indruk van sierlijkheid en bruikbaarheid tevens, zooals de meeste andere stijlen maar zelden doen. Buiten de oude stad staan ook enkele huizen, die geheel door Chineezen zijn opgetrokken, in hun eigenaardigen stijl, doch daarvan heb ik er nog geen te zien gekregen. Thans wil ik tot het feest terugkeeren. De kwe-kwe be- stond uit de bekende, walgelijk zoete konfituren, soort bij soort op zeer kleine schoteltjes smakelijk uitgespreid. In het midden stond een glaasje met water, waarin zeer kleine vorkjes staken, drie vingerbreedten lang. Daarmede pikt men uit de schoteltjes en als men genoeg heeft gaat het vorkje weder in het water. De groote pret was natuurlijk, om de dames te voeren, wat mij levendig herinnerde aan het een cent een lik van een straatjongen , die een pijp drop veroverd heeft. De naam van dit feest is Tjapgomeh, wat gewoonlijk ver- 286 taald wordt als Bloeraenfeest of Lantarenieest. Er wordt rondgeloopen met alles, wat maar licht geeft of leven maakt, met fakkels en lantarens, met vuurwerk, dat meer knettert dan schittert, maar vooral met afschuwelijke muziek, die er het meeste van heeft, alsof men regelmatig op een ketel slaat, zoodat de geheele stad wel eene grofsmederij gelijkt. Ook worden enkele Europeesche instrumenten door inlanders bespeeld. Het glanspunt van den avond zijn de verschillende stellages, die tusschen overvloed van fakkels worden rond- gedragen. Op een ijzeren stang, die aan het uiteinde van eene groote draagbaar omhoog steekt , zijn hoog in de lucht een of twee kinderen bevestigd , met de prachtigste kleederen aan van bont gekleurde, zwaar geborduurde zijde. De stel- lage en de stang zijn geheel verborgen tusschen kunstig gemaakte bloemen en gedrochtelijke dieren, zoodat het ge- heel een bonte massa van goud en van kleuren is. Elk van die pyramiden want er gaan er heel wat rond - - stelt , zooals men mij zegt , een der teekenen voor van den Chi- neeschen Dierenriem. Met die toestellen wordt uren lang rondgeloopen en uren lang zweven de arme kinderen in de lucht , bedwelmd door den walm der talrijke flambouwen en natuurlijk stevig vastgebonden. Het zal u dan ook niet verwonderen , dat zij het vaak met den dood bekoopen en ten minste meestal bewusteloos naar beneden gehaald wor- den , wanneer de langdradige plechtigheid afgeloopen is. Maar dat is minder, want als het kind dood is, krijgen de ouders vijfentwintig gulden vaste prijzen en daar schijnt een Chinees meer aan te hechten, dan aan een enkel kind meer of minder. Het verwondert mij , dat de regeering aan die gruwzame voorstellingen geen einde maakt. Eene pop zou toch even goed zijn, al is het misschien niet zoo orthodox. Er gaat op dezen avond heel wat geld om. Het gansdn- jaar sparen de Chineezen om hunne vertooning luisterrijk te doen zijn. Het schijnt, dat verschillende vereenigingen elk bun eigen vertooning maken. Of dat vaste vereenigingen zijn, 287 en hoe of die bij elkander kornen, weet ik met. Den avond van het feest nu trekken zij met hunne groote meubels op, en houden stil voor de huizen van hunne rijkere land- genooten, waar juist groot gezelschap is en waar zij dan fooien krijgen. En dan schijnt zoo'n rijke Chinees er zeer vereerd mede te zijn , wanneer gansche benden Europeanen bij hem de peentjes komen opscheppen en alles bekijken, zonder notitie van den heer des huizes te nemen. Gisteren avond was zelfs de familie van den gouverneur-generaal bij een Chinees op bezoek, wat de verbolgenheid opwekte van eenige Europeanen, die zulke bezoeken niet krijgen. Natuurlijk deden wij ook eene wandeling op straat en bezochten nog andere zonen van het Hemelsche rijk. Zoo in een troepje te wandelen te midden van eene woelende menigte , twee aan twee , arm in arm , is even grappig op Batavia als op eene Hollandsche kermis, waaraan dan ook alien dachten. Zelfs stelde een ondeugd een hospartijtje voor , wat met afgrijzen werd afgeslagen. Ook hebben wij het theater nogmaals met een bezoek vereerd , maar heden zijn er allerlei troepen, die hunne stukken zoo maar op straat uitvoeren. Een troep komt voor uwe deur. Eerst wordt het orkest geplaatst; als stoel en als tafel tegelijk dient een bamboebank, waarop het geheele orkest plaats neemt. Het voornaamste instrument bestaat uit bamboezen of bronzen staven , die aangeslagen worden , wat dus niet veel anders is dan het hout-en-stroo-instrument of de glasharmonika. Het geluid is dan ook van dezelfde soort. Verder eene soort viool met eene snaar en eenige andere instrumenten , waar- van het vermogen om geluid te geven in kracht toeneemt, naarmate het in welluidendheid vermindert. Daarna wordt het tooneel opgeslagen. Twee koelies hangen elk een touw om den hals, waarin eene lange bamboe hangt, een paar voet boven den grond, in horizontale rich ting. Dit scheidt de toeschouwers van de spelers en maakt het geheele tooneel uit. De acteurs zijn zelden meer 288 dan twee in aantal , waarvan een , die de dame voorstelt , afschuwelijk uitgemonsterd is. Behalve de liefelijke fausset- stem, die ik u reeds beschreven heb, versiert haar nog een geheel witgekalkt gelaat en eene groote pruik van kokos- nootvezelen, waaronder de staart verborgen wordt. Die stem , als van eene deur , die in hare hengsels krast , wordt vooral zeer welluidend als de dame zingt, want opera wordt ook al vertoond. Maar dit moet ik zeggen, al versta ik er ook niets van, de Chineezen zijn klaarblijkelijk ge- boren tooneelspelers. Er is zulk een levendigheid en zoo- veel gang in mm spel, hunne bewegingen zijn vaak zoo natuurlijk komiek , zij spelen met zooveel vuur en eenheid , dat ik mij best kan voorstellen, dat de toeschouwers , die het stuk verstaan, er heel veel behagen in scheppen. Maar toch staat het groote theater, waarvan ik een paar malen sprak, heel wat hooger dan die ambulante troepen. Een familietrek hebben al de stukken, dat zij uren aanhouden en eigenlijk nooit schijnen te eindigen. Er zijn verschil- lende Chineesche stukken , die dagen lang duren , sommigen , naar ik hoor, een paar weken. Zoover heefl Wagner het nog niet gebracht. Verder schijnt alles conventioneel te zijn en ieder schijnt die convention te kennen, even als bij ons, wanneer het op het tooneel zoo stikdonker is, dat men zien kan als op den middag, of wanneer de heldin hare intiemste gedachten zoo zacht fluistert, dat duizend toeschouwers die vernemen. De Chineezen vergen maar weinig meer van de verbeeldingskracht , wanneer een acteur, die van het tooneel moet aftreden, zich eenvoudig omdraait. En dan de poppekast, en de gaarkeukens, en de speel- banken, en de menigte menschen op straat, en de flam- bouwen, en de oorverdoovende muziek, die op tien punten te gelijk speelt . . . . ik kan u verzekeren, dat men niets doet, en toch doodelijk vermoeid te huis komt. En toch zou ik den vroolijken avond niet gaarne gemist hebben, 289 maar heden avond zal ik maar kalm te huis blijven. In de stad zijn het dezelfde vertooningen als gisteren, en morgen wordt het feest op Meester-Cornelis voortgezet. Overmorgen keeren de vlijtige Chineezen weer voor een geheel jaar tot hunnen arbeid terug en er blijft van het veertiendaagsche feest niets over dan ledige beurzen en ge- wasschen staarten, want alle staarten worden voor het nieuwe jaar, maar ook alleen daarvoor, nieuw opgemaakt. Eenige dagen van te voren kan men alle Ghineezen des morgens met uitgekamde haren zien loopen en in den na- middag zien, hoe er overal een geduldig op een stoel zit, terwijl een ander een uurtje doorbrengt met zijn staart te vlechten. Want dat heeft natuurlijk alles op straat plaats. Het is jammer, dat de Chineezen niet even gaarne hunne vrouwen vertoonen als zichzelven. Bij al 'die feesten heb ik er geen enkele gezien. BUITENZORG, 9 Maart. Ik ben thans in het paleis gelogeerd. Twee groote ver- trekken, keurig gemeubeld, steken niet weinig af bij de koude en kale hotelkamers, die ik tot nogtoe in Indie heb leeren kennen. Toen na mijn middagdutje een livereibe- diende binnentrad met thee en toebehooren op een net zilveren blaadje, werd er een zeker gevoel van comfort bij mij levendig, dat na het roezige hotelleven weldadig werkt. Het gevecht, dat daar achter tafel de verschillende jongens om de schotels leveren , heb ik u reeds beschreven. Maar ook verder laat de deftigheid te wenschen over. Drie bor- den, een glas, een kopje staan in een kastje op uwe kamer, want dat heeft de jongen te verantwoorden. Wilt ge theedrinken, dan verdwijnt uw kopje in de richting naar de keuken en komt gevuld terug; wilt ge aan een bezoeker een glas wijn aanbieden, dan leent ge eerst een tweede glas van uw kamerbuurman. In enkele hdtels gaat het iets deftiger toe, maar het blijft altijd eene soort van 19 290 strijd orn het leven. Alleen vecht men dien hier in Indie niet zelf uit, maar laat het door zijn jongen doen. Kunt gij u voorstellen, hoe aangenaam de gewaarwording is, weder eens in nette kamers net bediend te worden? Wei is het waar, dat men het gemis van eene zaak dikwijls eerst dan bemerkt, als men die weder geniet. Een vreeselijke donderbui met zwaren regen heeft de lucht zoo afgekoeld, dat ik het, na de warme dagen te Batavia, op dit oogenblik werkelijk koud heb. 12 Maart Sedert gisteren zijn hier drie jeugdige Franschen gelo- geerd, die het voor de gasten bestemde gebouw recht vroolijk maken. Twee daarvan zijn rijke jongelieden, die, naar het schijnt, door de papa's de wereld rondgestuurd worden, om wat gewicht in hunne jeugdige bollen te brengen. Voorloopig schijnt het doel nog niet geheel be- reikt te zijn, want het zijn een paar echte jolige jongens, al is de een ook zes voet hoog. De derde man is een soort van gouverneur, die vergeefsche pogingen doet om een weinig ernstiger te zijn dan zijne leerlingen. De man noemt zich kapitein, maar het was een ongelukkig denk- beeld van een der adjudanten, om hem aan tafel naar zijn wapen te vragen , want toen moest het hooge woord er uit , dat hij niet anders dan bij de garde-mobile gediend had. Zoo iets van generaal bij de plattelands-schutterij. Als die luidjes in Frankrijk een licht moeten doen opgaan over onze kolonien , dan zal het wel een klein llikkerlichtje zijn. Maar licht is hunne reisbeschrijving nog even goed als die, \\vlke de graaf de Beauvoir niet lang geleden uitgaf en die overvloeit van de meest vermakelijke onjuistheden betreffende Java. Maar onze jongelui verschaflen mij een recht vroolijk gezelschap en de adjudanten dragen het hunne bij , om den tijd aangenaam te doen omgaan. Des ochtends wordt er gewandeld en te paard gereden in de nooit volprezen om- '291 streken van Buitenzorg. Welk een plantengroei ! Daarvan krijgt men op Batavia geen flauw begrip , doch hier heeft men een voorsmaak van wat het gebergte moet opleveren. Alles is begroeid , de grond , de steenen , de boomstammen , alles is groen. Voor mijn raam komen de damherten grazen in de schaduw van een waringinboom , die op een reus- achtigen stam zijn berkachtig loof hoog in de lucht ver- heft, om het in sierlijke bundels weder te laten afhan- gen. Maar de stam zou een botanicus dagen lang kun- nen bezig houden. Men ziet den bast slechts tot op een paar meters boven den grond, daar boven is alles ge- heel begroeid met mossen, varens, grassen en orchideeen. Er zijn varenplanten bij met ellenlange glinsterend groene bladeren, anderen met groote gevinde bladeren van een zilverachtig groen. Deze soort van waringins maakt geene luchtwortels , maar van de gewone soort is hier een geheele laan. De meeste boomen daarvan zijn zoo oud, dat de luchtwortels tot ware stammen verdikt zijn, zoodat elke boom op een woud van gekronkelde zuilen schijnt te rusten. Die laan is eenig in hare zonderling schoone uitwerking, vooral bij eene onzekere verlichting. Het maanlicht werkt hier echter eenvoudig tooverachtig , en men behoeft dan niet zeer bijgeloovig te zijn, om spoken te zien. Maar de schoonste plant van Indie is in mijne oogen nog steeds de bamboe met hare wuivende pluimen. Morgen denk ik weder naar Batavia te gaan. BATAVIA, 16 Maart. Langzamerhand beginnen de voorbereidingen voor de reis over Java. Met mijn reiscompagnon , den Heer Landry , een aangenaam jongmensch van mijnen leeftijd, trek ik nu en dan naar de stad om de noodige inkoopen te doen. Wij hebben een grooten en gemakkelijken reiswagen gekocht, waaruit de voorbank is weggebroken, om plaats voor mijne instrumenten te vinden; er zijn reeds trekpotten en koffie- 292 potten ingeslagen en een kleinc voorraad blikjes. Verder zijn wij beiden over nieuwe jongens in onderhandeling. Het spijt mii wel, dat Siman niet mede wil gaan, omdat hij pas getrouwd is, want hij was netjes en eerlijk. Ik zal nu waarschijnlijk een der jongens uit het hotel medenemen , die mij zeer geroemd wordt. Ik kan niet zeggen, dat het vooruitzicht mij onaangenaam is, Batavia eindelijk te verlaten en op reis te gaan. Want, ofschoon ik het hier te druk had, om mij te vervelen, en niettegenstaande de vele feesten, die ik bijwoonde, kan ik toch niet zeggen, dat ik het amusante van Batavia zoo recht inzie. Het is eene eindelooze plaats met al de pre- tentien van een groote stad, doch met al de allures van eene zeer kleine. Het is moeilijk u een denkbeeld te geven van de kleingeestigheid , waarmede'een aantal kleine kringetjes van elkander gescheiden zijn, waarbij geld en rang zoowat de eenige maatstaf zijn en beschaving het laatst in aanmerking komt. Bovendien is Batavia veel te Europeesch, of tracht dit te zijn, wat onder palmboomen een kluchtig effekt maakt. Zoo moet ik nog steeds glimlachen , wanneer ik op een bal de slachtoffers van lluweelen japonnen zie zwoegen onder hunne pracht. Daarbij komt dan de ge- dachte , dat mevrouw Deze en mevrouw Die niet op het bal komen , omdat zij geen lluweel en geen zijde kunnen betalen. Maar ik wil Vnijne zwartgallige opmerkingen staken; Batavia heeft die niet aan mij verdiend. Daarvoor heb ik er veel te vroolijke dagen gehad, al is de herinnering aan het- geheel eenigszins eentonig. Mijn wensch om eindelijk meer van de tropische natuur te zullen genieten, doet mij thans de grenzenlooze stad minder vriendelijk aanzien. Ons plan is dan ook, dadelijk dwars door Java te reizen, naar de Zuidkust, die nog vrij woest en onbezocht is. 22 Maart. Den jongen, waarover ik reeds gesproken heb, heb ik aangenomen. Wat mij het meeste deed aarzelen was zijn eisch van veertig gulden voorschot. Dat vragen van voor- schot is een ware kanker, waaronder de bedienden zelven het meeste lijden. Alles wordt hier per maand betaald, (voor zoover er niet gebeerd wordt namelijk) en toch kan men geen enkelen inlander voor eenig vast werk krijgen zonder zware voorschotten. Is er een feest nieuw voor- schot , een sterfgeval of eene geboorte - - altijd weer voor- schot , en alles is onmiddelijk verteerd , zoodat de bedienden eigenlijk nooit buiten schuld zijn. Ik geloof niet, dat een gewone inlander ooit eenig geld vierentwintig uren in den zak heeft. Er zijn altijd oude schulden af te doen en als die er bij toeval eens niet zijn, dan is er altijd iets, waar- voor hij het geld onmiddelijk uitgeeft, zoodat men wel zou kunnen beweren, dat, op den tweeden dag van elke maand, geen enkele inlander met een duit op zak loopt. Sparen is hun volmaakt onbekend, en zij zien er niets in, om zich voor een feest voor jaren in schulden te steken. Feitelijk heeft deze gewoonte tamelijk wel dezelfde uitwer- king als de slavernij. Een fatsoenlijk bediende verlaat zijn meester nooit, zoolang hij in voorschot is, en dat is hij eigenlijk altijd. Zoodra uw jongen begint zijn maandgeld te laten staan, om voorschot aan te zuiveren, kunt gij er zeker van zijn, dat hij u wenscht te verlaten. Als gij een jongen van een ander overneemt, begint gij met aan zijn vorigen meester de uitstaande schuld terug te betalen, waarvoor de j en gen dan bij u in het krijt komt te staan. Twee redenen verklaren voldoende dezen karaktertrek. Ten eerste de eeuwen van despotisme, waaronder Java ge- bukt heeft gegaan. Wanneer men niet zeker is, dat het geld morgen niet afgenomen zal worden, is het verstandig er van daag zooveel mogelijk van te genieten. Lange jaren van een beter bestuur zullen nog noodig zijn om den in- lander de overtuiging te geven, dat hem zelf toebehoort, wat hij zelf verdiend heeft. Maar ten tweede leert de in- 294 lander niet sparen, omdat werkelijk nijpende armoede, be- halve op een paar groote plaatsen, nog niet bekend is. De inlander heeft dan ook aan zoo weinig genoeg. Een of twee stuivers daags is voor het noodzakelijke levensonderhoud voldoende. Een handvol rijst om te eten, twee lappen om zich te kleeden en de rivier om in te baden, dat is het eenige noodige; zelfs een huis is weelde. Bij het zorgelooze en fatalistische karakter van de Oosterlingen zijn deze beide redenen voldoende verklaring voor alles , wat ik hierboven schreef. Maar of het mogelijk zal zijn, zoo lang deze om- standigheden duren, veel aan de beschaving der inlanders te veranderen, betwijfel ik zeer. Zoolang zij geene hoogere behoeften kennen, zullen zij ook niet verlangen daaraan te voldoen. Ondertusschen heb ik een goeden jongen, dat is het voornaamste van deze lange redeneering. Voor het overige zijn wij thans in den kenteringtijd. Zoo noemt men den tijd van onzeker weder, van hevige stormen in allerlei onverwachte richtingen , die altijd tusschen het droge en het natte jaargetijde inligt. Daarop moet dan tegen het einde van Maart de oostmoesson volgen, die ons veroorloven zal op reis te gaan. Yoorloopig echter regent het dagelijks , en veel heviger , dan toen het eigenlijk volgens den almanak westmoesson was. Hier schijnen de seizoenen ook al in de war te zijn. Dit vond ook de regent van , die zich zelven voor conservatief houdt, of wiens resident conservatief is, wat wel op hetzelfde zal neerkomen. Ja, resident ! zei de man , de liberalen zetten alles op losse schroeven , dat ziet u aan de moessons , zelfs Toewan Allah (Mijnheer God) weet niet meer , hoe hij het moet in- richten, om het der regeering naar den zin te maken ! BUITENZORG, 4 April. Zulk een lange pauze heb ik nog zelden gemaakt, maar de laatste dagen te Batavia waren dan ook verbazend druk. Wij moesten den wagen volpakken en dat wel in twee ver- 295 schillende hotels, want Landry woonde met in hetzelfde als ik; telkens moest ik naar de stad om nog het eene of andere in te koopen, of om iemand te spreken en ik had eene geheele waschlijst van afscheidsbezoeken af te werken. Dan is iedereen natuurlijk verwonderd, dat gij nu al weg gaat, hoewel al sedert twee maanden uwe afreis bepaald was. De uitnoodigingen vallen dan als een hagelbui op uw onschuldig hoofd en zoo had ik het even druk met uit eten gaan als met inpakken, zoodat er van briefschrijven niets inkwam. Er zou dan ook niets bijzonders te melden ge- weest zijn, want na al die feesten is er op Batavia een geest van apathie nedergedaald , alsof iedereen in den pop- toestand verkeert. Zoo zal men den twaalfden Mei afwach- ten en dan zal Batavia weder als een schoone vlinder voor den dag komen. Komt het u bij het lezen mijner brieven ook niet voor, alsof Batavia over het algemeen vrij duf is en men elke gelegenheid tot feestvieren aangrijpt om eens voor een poos te ontwaken ? Het schijnt mij , alsof mijne brieven geheel gevuld zijn met eenige feesten als zand- korrels aaneen geregen. Maar ik geloof niet, dat dit de normale toestand van Batavia is. De gruwelijke oorlog, dien wij met Atjeh voeren, brengt eene zekere treurigheid over de hoofdstad, die zelfs bij de feesten hare rechten doet gelden. In eene zoo beperkte maatschappij is er niemand, aan wien de telegraaf niet bijna periodiek de doodstijding van vrienden of bekenden meldt, zoodat ieder in eene eenigszins gedrukte stemming verkeert , niet wetende , wat de dag van inorgen brengen zal. Het is dus alleen te verwonderen, dat men nog moed vindt voor zoo vele feesten , als ik bij woonde. Thans is de reis feitelijk begonnen en zijn wij gisteren met pak en zak hier aangekomen. Boven op een spoorweg- wagon stond ons reisrijtuig, volgepakt en de beide jongens er in. Goed, dat er op deze lijn geene tunnels zijn, want het geheel bereikte eene aanmerkelijke hoogte. Hier vonden, 296 wij gelukkig een onderkomen , hoewel het overal zeer vol is, daar menigeen, door de Paaschdagen verlokt, de Bata- viasche warmte eens met de Buitenzorgsche regens ver- wisseld heeft. Wij kunnen eerst Maandag van hier ver- trekken, want zooals gij weet, houdt het spoorwegje hier op en voor morgen heeft iemand anders de postpaarden besproken. Wij beginnen *dus dadelijk de kennismaking met de kleine bezwaren van het postreizen over Java; dat er nog heel wat meer komen zullen, heeft men ons van alle zijden verzekerd, heel wat moeielijkheden en heel wat van die kleine ellenden, die aan het reisvermaak eene eigenaardige kleur geven. Heden morgen heb ik nogmaals een bezoek aan Raden Saleh gebracht en een paar andere visites gedaan, en heden avond zijn wij op een groot diner ten hove genoodigd. SlNDANGLAJA, 6 April. De tocht per reiswagen is heden onder schitterende voor- teekenen begonnen. Prachtig weder, dat zich eerst nu voorbereidt op eene regenbui in den avond , wat zeer gunstig is, want in de bergen regent het volgens de boekjes drie dagen van de vier. Ik zal maar eerst de schaduwzijden van de reis opsommen om u later eene flauwe afspiegeling te te geven van de heerlijkheden , die wij genoten. De onge- riefelijkheden bestaan uit een weg met onmogelijke hel- lingen, zoodat men den slakkegang gaat, uit een zeer slecht middagmaal, uit wolken, die u beletten het voile uitzicht te genieten, dat u toekomt, en uit wederspannige buffels. Zoodra de helling van den weg eenigszins belang- rijk wordt , worden de paarden tegen karbouwen verwisseld en dezen toonen een onverzettelijken wil te hebben, dien zij soms gebruiken om niet vooruit te gaari. Zoo stonden wij eens, en dat nog wel slechts een half uur van hier verwijderd, bijna een uur stil, terwijl al ons timmeren op de halstarrige beesten te vergeefs was. Als gij trouwens 297 de uitdrukking van kracht kondet zien van die logge lichamen en de uitdrukking van schranderheid van het lijne hoofd, dan zou het u even als mij verwonderen, dat die dieren soms nog zoo dom zijn, om wel te willen trekken. Maar alles kornt terecht en wij zijn aangekomen, en met mooi weder en eene maag, die niet weigert het zonderlinge eten te genieten, dat uw jongen koopt bij inlanders, die het voor Soendaneesche magen hebben klaargemaakt , is alles te overkomen, en het landschap vergoedt alles. Want wij zijn nu in de Preanger, wat als het schoonste gedeelte van Java bekend staat. Van Buitenzorg af stijgt de weg voortdurend, eerst langzaam tusschen groote par- ticuliere bezittingen door , waar hier en daar een huis staat met eene Europeesche familie in de voorgalerij. Uit eene der woningen wordt ons nog een hartelijke groet toege- wuifd. Dan volgt weder eene kampong, waar bruine ge- zichten u tegengrinniken , ginds is er aan den weg een gaarkeuken, waar wij even ophouden, om eene lading heerlijke vruchten in te nemen , ten einde ons tegen honger en dorst te vrijwaren. Bit eerst e gedeelte van den weg gaat in gestrekten galop, terwijl elke vijftien of twintig minuten de paarden verwisseld worden. Maar na de vier eerste posten wordt de weg op eenmaal versperd door een vrij steilen berg, den Megamendoeng. Daar men het in den tijd van Daendels verstandig heeft gevonden, den weg hier over heen te leggen , in plaats van er omheen te gaan , begint hier de kennismaking met de karbouwen. Wij zelven huurden een paar paarden , met het plan , om van den weg af te wijken. Daarentegen namen in ons rijtuig een paar dames plaats, die wij in een herberg aan den voet van den berg hadden aangetroffen , en die veel lust hadden om een dutje te doen, waartoe him karretje geen gelegenheid aanbood. Wij hadden waarlijk geen berouw over den mil, want vooral toen wij ter halver hoogte den grooten weg verlaten hadden, kwamen wij tot het besluit, dat wij tot 298 heden toe nog slechts een zeer zwak begrip van den Indischen plantengroei gekregen hadden. Hier was werke- lijk een ondoordringbaar woud; hier trokken wij tusschen twee muren van groen door. Hoog boven onze hoofden de kruinen van onbcgrijpelijk hooge boomen, daartusschen de slanke stammen en dichte kruinen van enkele palmen, daaronder de sierlijke schermen van groote boomvarens en daaronder weer varens en struiken vol bloemen, en dat alles met slingerplanten in elkander gewerkt, eene onein- digheid van verschillende bladeren met allerlei tinten van groen, eene dichte massa boven u, naast u en voor u uit, zoodat de weg slechts een tunnel schijnt te zijn, die in het groen is uitgehouwen. Na den westmoesson dragen de bosschen dan ook hunnen schoonsten tooi, maar tevens is de weg nog niet in orde gemaakt, zoodat die een paar malen versperd is door een omgevallen woudreus, die al- weder tijd gehad heeft, om geheel begroeid en overgroeid te zijn. Dan moeten wij afstijgen en klauteren en vuil worden, terwijl de vlugge paardjes al lang met een paar sprongen over het beletsel zijn heengewipt. Na een uurtje is het doel van den tocht bereikt. Tusschen de laatste boomen met hunne begroeide stammen schemert eene water- vlakte , nog een paar passen en Telaga- Warna , - - het Ge- kleurde meer ligt voor ons, een kalm, klein water, waar vroeger een vulkaan zijn krater had. Rustig en duister, door geen zuchtje bewogen, ligt daar de don- kergroene waterspiegel , in de schaduw der eeuwenoude boomen. Aan de overzijde verheft zich de kraterwand nog hoog in de lucht, maar is zoodanig door hoog woud be- groeid, dat het ook al een groene massa is. Geen windje beweegt de lucht, geen zonnestraal dringt door de dichte bladeren, geen vogel laat zich hooren, het is alsof wij de eerste levende wezens zijn , die tot deze schoone en vredige pick doordringen. En toch zijn wij zeer dicht bij den grooten weg , want nadat wij ons met moeite van het heer- 299 lijke meer hadden losgerukt, bracht ons een steile wegvan enkele minuten naar den top van den Megamendoeng , waar wij ons rijtuig moesten opwachten. Het wachten duurde lang , maar verdroot ons niet , want ook hier is een prachtig uitzicht, al namen de wolken er een weinig van weg. Voor ons uit rijzen de trotsche kegels vandenGedeh, den Pangerango en den Salak omhoog, aan de overzijde van eene diepe vallei, waarin het frissche groen der pas uitgeplante rijst schoon afsteekt bij het donkergroen der wouden en achter ons de terugblik op de groene vlakte van Java, hier en daar afgebroken door de laatste uitloo- pers van het groote gebergte; overal groen en overal zon. Op den hoogsten top staat een hek, de grensscheiding tusschen de residentien Batavia en Preanger. Deze laatste was vroeger een verboden paradijs voor de Ghineezen, die deze grens niet mochten overschrijden. Ons vaderlijke be- stuur wilde de Soendaneesjes van de Preanger tegen de afzettingen der Chineezen bcveiligen. Thans heeft men de Soendaneezen mondig verklaard, en de Ghineezen mogen ook de achterzijde van het hek bekijken. De helling aan de zijde van de Preanger is niet minder steil dan die aan den Buitenzorgschen kant. Bovendien duurt de daling zeer lang, zonder een enkel rustpunt waar . de helling voor een enkel oogenblik ophoudt. Er zijn boven- dien vrij scherpe hoeken in den weg , die vaak langs diepe afgronden voert. Met een ijzingwekkende vaart vliegt het rijtuig naar beneden, terwijl de paarden steeds in vollen ren gehouden worden, om niet onder de wielen te land te komen. Wei zijn de twee achterwielen geheel vastgebonden , maar toch wordt de vaart steeds grooter, en is het alleen de kalme houding van den bruinen koetsier, die in staat is, eenige gerustheid in te boezemen. Ik heb nooit een tweede voorbeeld van zulk rijden gezien en zou niet gaarne op dezen weg achter een Europeeschen koetsier zitten. Maar de bruine man zit daar boven op den bok zoo deftig en 300 bestuurt met zoo vaste hand zijn hollend vierspan, dat het niet recht mogelijk is om angstig te worden, hoewel men toch blijde is, als men na een goed half uur aan de ver- minderde snelheid begint te bemerken, dat men beneden is. De rit gelijkt op eene wilde jacht. Eerst geniet men nog van het heerlijke uitzicht en van het schoone woud, maar weldra danst alles in woeste vaart voorbij het oog, en ten slotte ziet men niets meer, maar is in eene soort van bedwelming. Als de geheele reis over Java zoo ging, zou ik er weinig meer van zien dan in een sneltrein. Tusschen den voet van den Megamendoeng en Sindanglaja moet men weder een steile helling op en hier was het juist, dat de onwilligheid der karbouwen ons een uur op- hield. Men is aan eene verlegging van den weg bezig, die ten minste dit gedeelte voor de toekomst minder bezwaar- lijk zal maken. Ik vond hier in het hotel, dat tevens een gezondheids- etablissement heet te zijn , een ouden kennis gevaarlijk ziek. Dit zal ons waarschijnlijk wel eenige dagen hier houden. Ons plan was trouwens, van hier uit eenige uitstapjes te maken en de plaats zelve ligt op een lang niet verwerpelijk punt. Van de hoogte achter het huis uit ziet men overde groene sawah's been juist den berg, dien wij overgekomen zijn met zijn schoone bosschen. 7 April. Heden een bezoek gebracht aan Tjibodas. Dit is een annex van den Plantentuin te Buitenzorg. Wegens het koelere bergklimaat kunnen hier planten gekweekt worden, die het beneden nog te warm hebben. Vroeger waren er op nog hoogere punten van dit bergmassief nog andere tuinen voor hetzelfde doel, doch dezen zijn in lateren tijd ontruimd. Het eerste gedeelte van den weg is niet zeer schoon , maar luchtig en door de vrij talrijke bevolking nog al vroolijk. Maar zoodra men den Gedeh nadert, aan den voet waar- 301 van Tjibodas ligt, is het bosch even genotrijk als altijd. Wij werden vriendelijk ontvangen en rondgeleid door een Hollandschen tuinman , die het opzicht over den tuin heeft , en die beloofde, ons morgen naar den top van den Gedeh te vergezellen, wat ons zeer bevalt. Op de terugreis na den middag genoten wij wel wat al te veel van de Indische zonnestralen , maar daar wij een anderen weg kozen dan bij de heenreis, zagen wij te veel nieuws, om daarop te letten. De schoonste punten op den weg zijn steeds daar, waar men een ravijn passeert, als een klein beekje zich diep in den bodem heeft ingegraven en de rijke natuur de daar- door ontstane steile hellingen weer geheel met groen be- kleed heeft. Op zekere hoogte voert eene ranke brug over de vallei en dan is men door het bosch aan alle zijden omringd , tot onder de voeten , terwijl nauwelijks een stukje blauwe lucht zichtbaar is. Diep in de diepte klatert het heldere riviertje, waarin de afhangende bladeren der varens zich wiegelend baden, en is er op den bodem van het ravijn maar het kleinste stukje vlakke grond, dan is er ook een sawah , waarvan het frissche , sappige groen helder afsteekt bij het donkere geboomte. Van zulk een koel, be- schaduwd plekje, met zijn beek en zijnbloemen, moet men zich telkens met eenige moeite verwijderen; men zou er willen blijven zitten. 9 April. De Gedeh en de Pangerango zijn niet te versmaden tweelingen. Dat die beiden altijd zoo te zamen genoemd worden, is, omdat zij door een kam verbonden, als een paar tweelingreuzen hoog boven alles in den omtrek uit- steken, en in de verbeelding bijna onafscheidelijk zijn. Maar het is zwaar werk om de beiden te bestijgen, vooral als men met echt Indische langzaamheid te kampen heeft en dus , in plaats van ten vijf lire , eerst ten zeven lire vertrekt , en dat op paarden , die nog alleen voor den vilder eenige waarde hebben. Arme dieren, die ons een weg op moesten brengen , die zeker slechts voor herten bestemd is. Het is onbegrijpelijk , hoe zulk een Javaansch beestje kan klimmen en klauteren, want zulk een bergweg is slechts een streep, waar het hout weggekapt is; aan het trace is niets ten koste gelegd. Ik hoop toch, dat mijne beschrij- vingen van de weelderige natuur u wel reeds hebben doen begrijpen , dat men , zonder weg , in deze wildernissen geen twee passen zou kunnen doen. En zooals het is , is de weg nog genoeg door omgevallen boomen versperd om ver van gemakkelijk te zijn. Bit ondervond Landry, die door een boomstam , waar hij dacht juist onder door te kunnen gaan , geheel van zijn paard getild werd en achter den staart ge- deponeerd. Het beest draaide zich heel gemoedelijk om en keek den zandruiter kalm aan, met eerie uitdrukking van vindt jij dat beter dan op mijn rug te zitten , ik ook. De man had zich gelukkig niet bezeerd. Geloof maar niet, dat voor zulk een val veel onhandigheid noodig is; wij kregen weldra elk onze beurt. Van onzen tochtgenoot viel het paard op de knieen en de ruiter vloog over den kop been, zoodat ik, die achteraan reed, hem een oogenblik op zijn hoofd zag staan. Het zag er gevaarlijk genoeg uit, maar ook dit slachtoffer van den Gedeh bleek onbeschadigd te zijn. De een was er van achter afgegaan , de andere van voor, wat schoot er nu voor mij over? Mijn paard vond het verstandig om, bij wijze vanvariatie, geheel in elkander te zakken. Ik kwam heel kalm met elken voet op een boomstam te staan, zoadat ik het model had kunnen leve- ren voor den kolos van Rhodus , maar het arme paard bleef liggen, en werd eerst een half uur daarna op de been ge- bracht. Ik moest dus te voet verder en had nog menig uurtje te wandelen en dat juist op het steilste gedeelte, want eer men den kam bestegen heeft , is de helling gedu- rende een half uur zeer sterk. Een lastig punt van den 303 weg is daar, waar onmiddelijk naast elkander twee beken het pad doorsnijden. Daarvan is de eene bijzonder koud, en de andere zoo warm, dat men er nauwelijks in staan kan. De snelle overgang van het eene water in het andere is zeer onaangenaam. Ook zijn de vele kleine bloedzuigers minder vermakelijk. Van de struiken af weten zij zich aan den voorbij ganger vast te hechten, die dan op eens be- merkt, dat hi) onder medische behandeling is. Vooral Landry werd zwaar geteisterd en onze paarden waren steeds aan het bloeden. Al onze moeielijkheden wogen echter geenszins op tegen het schoone van den tocht. Reeds even boven Tjibodas is een overheerlijk punt, Tjiburrum geheeten, waar vroeger ook een tuin geweest is. Thans is het een klein groen plekje , aan de eene zijde door hooge boomen ingesloten, aan de andere zijde door een rotswand, waar langs drie kleine watervallen naar beneden storten. Zij zijn niet hoog en het zijn maar kleine beekjes, stel u dus niet iets voor, dat eenen overweldigend grootschen indruk maakt, maar het koele plekje is zoo liefelijk, dat men er met moeite van seheidt. In de onmiddelijke nabijheid is eene kleine grot, die men wegens den moerassigen bodem niet betreden kan. Het eenige merkwaardige er van was dan ook eene ont- zaglijke menigte vleermuizen , waarmede zij bevolkt is. Een schot, dat wij in de grot losten, verstoorde aanmerkelijk de gemoedsrust, waarmede al die halfslachtige wezens aan een nagel hingen te zwabberen. Een geheele zwerm kwam naar buiten vliegen en fladderde daar een tijd lang, door het daglicht verblind, doelloos om onze hoofden rond, tot zij ten slotte den weg naar den spelonk terugvonden, waar zij weer stil gingen hangen om elkander, als zij bij het invallen van den nacht wakker worden, te vertellen, wat zij van daag een boozen droom gehad hebben. Of zouden zij aan eene uitbarsting van den Gedeh gedacht hebben ? 304 Het meest treffende van zulk eene bergbestijging is echter de snelheid, waarmede men in weinige uren het karakter van de plantenwereld verschillende malen ziet ver- anderen. Wei is de rijkdom aan planten tot bijna op den top steeds even groot, maar telkens verlaten u bepaalde vormen en anderen treden op. Reeds even boven Tjibodas worden de palmen zeldzaam en er is maar eene lage soort, met waaiervormige bladeren en zonder stam, die nog eenige honderden voeten hooger voorkomt. Het is deze soort, die men in onze kamers zeer veel als sierplant ziet. Maar de palmen worden vervangen door heerlijke boom- varens, met hunne altijd cirkelronde kruinen van bladeren van tien of twaalf voet lang. Als op zulk een varenblad door het bijna ondoordringbare loofdak der hoogere boomen een zonnestraal valt, geeft dit alleen op de glimmende, zachtgroene oppervlakte een licbteffekt , zoo schoon als men maar verlangen kan. Op den kam tusschen de beide top- pen houden ook de varens op, na vroeger reeds grooten- deels plaats gemaakt te hebben voor andere soorten , waar- onder vooral de begonia's en vele soorten rhododendrons het oog boeien. Vooral de laatsten zijn hier schoon ver- tegenwoordigd door bloemen van de meest verschillende kleuren en nog steeds zijn de boomen omstrengeld door schoone slingerplanten. Vooral eene soort is treffend, die dikke trossen van scharlakenroode bloemen heeft en eene andere met groote pluimen van kleine witte bloesems. Langzamerhand wordt het woud al iets minder dicht en nadat men den kam bereikt heeft , krijgt de plantengroei een bepaald Europeesch karakter. Men is daar dan ook reeds op eene hoogte, waarop in het grootste gedeelte van Europa de eeuwige sneeuw eene grens aan het plan- tenrijk zou stellen. Beide bergen toch zijn meer dan tien- duizend voet hoog. Sommige planten zijn zelfs onmis- kenbare bloedverwanten van onze Europeesche soorten. Zoo groeit hier weelderig de kamperfoelie en eene aardbezie 305 met reusachtige bloemen en zeer llauwe vruchten. Ook enkele rhododendrons gaan nog lets hooger, maar de begonia's bedekken den bodem niet meer met hunne lange ranken en hunne schitterend gekleurde bloempjes. Maar het juweel van den Pangerango is eene primula, die hier in menigte voorkomt, maar die nog nooit ergens anders gevonden is. Verbeeld u een Stengel twee of twee en een halve voet hoog, die naakt uit een krans van forsche bladeren omhoog schiet, doch bezet is met drie, vier, vijf kransen van gele bloemen. Dezen zijn juist als die van onze gewone primula veris, alleen iets kleiner. Het is eene vorstelijke plant en niet ten onrechte primula im- perialis genoemd. Zij moet mij dan ook wel getroffen heb- ben, dat ik, na Wallace, nogmaals waag haar te beschrij- ven. Zou men nog nooit getracht hebben haar naar Europa over te brengen? Het merkwaardigste van deze plant is echter zeker, dat zij zelfs op de omliggende bergen nooit werd aangetroffen , zelfs niet op den Gedeh. Zouden wij hier ook misschien te doen hebben met de laatst overgebleven exemplaren van een uitstervend geslacht? Tot bijna op den top van den Pangerango staan nog hooge boomen, hoewel wijd uiteen; op het bovenste plateau groeit nog slechts kreupelhout. Het bosch maakt gedurende hetlaatste gedeelte van den tocht vrij wel denzelfden indruk als het plant enkleed in Midden-Europa , hoewel de planten natuur- lijk niet juist dezelfden zijn. Wij sliepen op den top in een armzalige hut, die snel door de koelies eenigszins werd opgelapt en waar wij eene hevige koude leden. Wel hadden wij vuur en verschillende jassen en dekens en waren er heel wat menschen in eene kleine ruimte bijeen , maar de temperatuur daalt des nachts tot aan het vriespunt en de jammerlijke wanden verleenden vrijen doortocht aan den scherpen wind. Het grootste ge- deelte van den nacht heb ik doorgebracht neergehurkt voor het vuur, waarbij het nog steeds was, alsof de Noordpool 20 306 zich met de zorg voor mijn rug belastte. Het lichaam is dan ook in Indie zoo weinig aan koude gewend, dat zulk eene temperatuur dubbel onaangenaam werkt. Hoe de arme paarden het buiten uithielden, is mij onbegrijpelijk. Ik behoef u zeker niet te zeggen, dat wij heden morgen niet in de meest opgewekte stemming waren met onze verstijfde ledematen. Maar de koude zweepte ons voort, en zoo ging het in vollen ren den top af , en van den kam uit den Gedeh op, waarbij onze ijver spoedig genoeg be- koelde, want de weg is steil en niet gemakkelijk. Ik vrees, dat wij het uitzicht, dat men op den Pangerango genieten moet, niet genoeg waardeerden, maar ik zet iemand om bij zulk eene koude iets anders te waardeeren , dan het feit , dat men niet in ijskegels veranderd is. Is het voor een leek moeielijk om te zien, dat de top van den Pangerango niets is dan een groote , doch sinds lang uitgebrande krater , op den Gedeh wordt men reeds spoedig door de onaange- name zwaveldampen gewaarschuwd , dat men een vulkaan onder de voeten heeft. Wei schijnt het een stervende te zijn, maar met lange tusschenpoozen doet hij toch nog zwakke pogingen, orn zijn rang te handhaven. Al spoedig werden de zwaveldampen heviger en vrij hinderlijk bij het klimmen. Het houtgewas werd steeds armoediger en weldra hadden wij de laatste verschroeide struiken achter ons. Liefelijk is de wandeling niet, over een verbranden bodem van losliggende en rollende steenen met eene witte zwavel- laag overtrokken. Het is moeielijk u een denkbeeld te geven van het diep ellendige van zulk een landschap, waar niets leeft en waar de natuur steeds bezig is zelfmoord te plegen. Om haar voorbeeld te volgen zou men hier niet lang alleen moeten vertoeven. Doch nadat men een kleinen heuvel be- klommen heeft, is het tafereel, dat zich plotseling aan het oog voordoet, zoo grootsch in zijne droefgeestigheid , dat alle denken ophoudt en men niets meer doet dan zien. Stel u voor een grooten cirkel van kale, steile rotsen, 307 waarvan echter de helft verdwenen is, zoodat een amphi- theater overblijft van treurig witachtige steenen, dat eene woestenij omsluit van opgestapelde rotshlokken tot kalk verbrand. En voor uwe voeten ligt de tegenwoordige krater , een groote, gapende trechter, waaruit steeds een dikke wolk van zwaveldamp omhoog stijgt. Het is een tooneel van verwoesting, dat den toeschouwer vreeselijk aangrijpt. Ik dacht hier ' dadelijk aan dien wijsgeer der oudheid, die zich in den krater van den Etna stortte, en kon in deze omgeving den moed niet vinden , om den man uit te lachen. Het verschrikkelijke oefent zulk eene groote aantrekkings- kracht uit, dat het mij niet verwondert, dat zelfs een wijs- geer met eene toga er voor bezweek. De inlanders schijnen dezen weg niet gaarne te gaan ; zij zeggen , dat het soesah is, maar ik vermoed sterk, dat zij eenigszins bang zijn, wat ik mij eigenlijk best begrijpen kan. Bovendien heeft de weg voor naakte voeten weinig bekoorlijks. Slechts twee van onze koelies vergezelden ons. Lang hielden wij het in dien zwavel-atmospheer niet uit en spoedig waren wij weder tot aan den kam afgedaald. Even beneden den bergrug zijn bij eene heldere bron de sporen van een huis zichtbaar. Deze plaats Gedong-Badak ge- heeten, was vroeger nu en dan voor enkele dagen het ver- blijf van de gouverneurs-generaal. Ik kan best begrijpen, dat zij deze al te koude plek verlaten hebben. De naam van de plaats beteekent: verzamelplaats van rhinocerossen ; wij hebben dan ook sporen van die lieve dieren gevonden. De terugreis bood niet veel merkwaardigs aan; wel waren wij zeer vermoeid, want na zulk een tocht is de Indische middagwarmte wel wat drukkend, vooral wanneer men, om de uitgeputte paarden niet geheel te vermoorden, den weg te voet aflegt. TJANDJOER, 10 April. Wij zijn een kleine etappe verder, maar eigenlijk is deze 308 dag een rustdag, dien wij waarlijk wel verdiend hebben. De weg hierheen is zeer schoon; hij loopt over de uit- loopers van het hooge gebergte, dat de ruggegraat van Java uitmaakt. Bij het opgaan van elke helling komen er weder karbouwen voor het rijtuig, maar daarvoor gaat het dan ook in vollen ren naar beneden. Het was weder eene afwisseling van golvende rijstvelden en diepe ravijnen en overal een horizont van trotsche kegels. Want alles is hier vulkaan. Dicht bij Sindanglaja ligt het buitenverblijf van den gouverneur-generaal , Tjipannas. Verwonder er u niet over, dat hier bijna alle namen met tji beginnen. Dit beteekent water, en water is hier overal. Het is de on- noemelijke watervoorraad , vooral de rijkdom aan kleine beken , die van Java zulk een gezegend land maakt. Daarom kunnen wij niet genoeg zorg dragen, om de bosschen op de bergen onaangetast te laten ; werden die uitgeroeid , dan zou hetzelfde schoone eiland wel eens in eene woestijn kunnen veranderen. En indien het Hollandsche bestuur hier niet krachtig optreedt, zal de steeds toenemende be- volking dit doel spoedig bereikt hebben. De inlanders toch kappen meedoogenloos de schoone bosschen om, om rijst- velden aan te leggen. Dezen moeten in het hooge gebergte wegens het gebrek aan besproeiing na een paar jaren weder verlaten worden en dan treedt onmiddellijk eene wildernis in de plaats van alang-alang, eene hooge, nuttelooze gras- soort, die alien verderen plantengroei weert. De regeering werkt werkelijk in deze richting, maar nog niet krachtig genoeg. Tjandjoer was nog kort geleden de hoofdplaats van de residentie. Het maakt dan ook wel een weinig den indruk van eene gevallen grootheid: eene groote plaats doch met veel open vakken. Wij hebben er echter nog weinig van gezien, want wij zijn te vermoeid om rond te wandelen. Voor ons is dus het voornaamste, dat het hotel werkelijk zeer goed is. 309 SOEKABOEMI, 12 April. Van Tjandjoer af hebben wij den grooten weg verlaten en zijn thans op weg naar de Wijnkoopsbaai. Soekaboemi ligt zoowat halverwege. Onze guile gastheer, de assistent- resident , heeft ons reeds dadelijk heden op een aangenaam toertje vergast. Het gold een bezoek aan Sinagar, eene theeplantage , die op de zuidelijke helling van het groote gebergte ligt. De theekultuur toch begint in de Preanger groote afmetingen aan te nemen. Dat men er in Holland zoo weinig van bemerkt, is, omdat een groot gedeelte van het produkt in den laatsten tijd zijn weg neemt naar Cali- fornie. En wie weet hoeveel wij er toch van in Europa drinken, in den vorm van echt Ghineesche thee, want de Chineezen vervalschen hunne waren op eene gruwelijke wijze; ze zijn geheel op de hoogte van hunnen tijd. Ik heb eens aan een Chinees laten vragen, wat champagne was, en het antwoord was: klapperwater , brandy, Javaansche suiker en wat ananassap. De resident van Batavia had eens iets in eene Ghineesche toko te doen. Toen de eigenaar langer op zich liet wachten, dan een resident gewend is, vroeg deze , wat de man dan toch eigenlijk uitvoerde ? Hij maakt portwijn " , was het lakonieke antwoord. Daar bij dit mengsel o. a. voor de kleur karbouwebloed gebruikt wordt, zou ik wel wenschen, dat ik zooveel wijsheid maar niet had opgedaan. Ik heb dan nu de geheele theekultuur gezien, van de lage donkergroene boompjes af, die aan schaduw doen denken, maar in de werkelijkheid alleen aan de schoenen schaduw geven, tot aan het drogen en roosteren toe. Ik kan u verzekeren, dat al de verhaaltjes, die men in Eu- ropa weet te doen over het onderscheid tusschen groene en zwarte thee, bezijden de waarheid zijn; het verschil ligt alleen aan de wijze, waarop verschillende kunstgrepen bij het drogen op elkander volgen. De groene thee wordt 310 sneller kunstmatig gedroogd, zoodat de groene kleur, en daarmede ook verschillende scherpe bestanddeelen , geen tijd hebben, om door natuurlijke omzetting te verdwijnen. Helaas, moet ik hier echter bijvoegen, dat de thee, zoo- wel groene als zwarte, later dikwijls gekleurd wordt, en onder de kleurstoffen mogen er zijn, die voor de ge- zondhoid schadelijk zijn. Het was verder een hoogst aange- naam uitstapje door eene schoone bergstreek; alleen over- viel ons op de terugreis na den middag eene hevige regen- bui , die oorzaak was , dat wij eerst ten 9 ure doorweekt te huis kwamen. PELABOEAN-RATOE , aan de Wijnkoopsbaai , 16 April. Wij hadden hierheen eene zware reis van ruim negen uren. Het reisrijtuig hebben wij te Soekaboemi achterge- laten, en slechts de kleinste helft van den weg konden wij in kleine karretjes afleggen, het overige moest te paard gedaan worden. Ik weet niet, wat vermoeiender is, want de weg is zeer primitief en volgt al de glooiingen van het zeer bergachtig terrein. Het rijden bestaat dus voor de eene helft uit wandelen om de paarden te sparen, voor de andere helft uit geschud worden en ribbestooten krijgen. Voor de tweede helft van de reis hadden wij een paar dappere paardjes, die als katten de bergen opklommen. De landstreek, die wij per as doortrokken, is niet buitenge- woon schoon, het tweede gedeelte des te schooner. Wij hadden een aantal heuvelrijen over te trekken - - wel wat al te veel, - - die nagenoeg parallel loopen met de Zuid- kust, en telkens, als wij eene hoogte bestegen hadden, lag voor ons uit de Indische Oceaan, kalm en zonnig, achter den voorgrond van eindeloos groen. En als wij dan een heuvel afgedaald en in een terreinplooi aangeland waren, was het weder, alsof de aardbodem niets droeg dan hooge boomen en groene planten. Ook wordt uwe belangstelling in de reis wel geprikkeld door de wetenschap, dat het hier 311 wemelt van tijgers. Wei zijn dezen zoo beleefd, zich over dag niet te vertoonen , maar een zeer 'goed middagmaal , dat wij ook al door de vriendelijke zorgen van den assis- tent-resident onder weg vonden, had ons eenigen tijd bezig gehouden, zoodat de nacht ons in het bosch verraste, ter- wijl de paarden door hunne zenuwachtigheid niet te mis- kenneri bewijzen gaven van de nabijheid der tijgers. Heer- lijke momenten voor een roman, maar daar ik geen roman schrijf, kan ik nrijn verhaal niet eens kruiden met een paar glinsterende oogen. Toch heb ik gedurende eenige oogenblikken in den angst gezeten. Voor mij uit zag ik dui- delijk een paar Hchtpunten schitteren, die ik overtuigd was, dat aan een tijgerkop toebehoorden. Gelukkig stelde mijn paard mij gerust, door voort te stappen, en weldra zag ik, dat al mijn angst veroorzaakt was door een paar glimwormen. Ik moest om mijzelven lachen, maar het is niet bepaald noodig, dat gij dit ook doet, want dat mijn angst niet zonder oorzaak was, werd mij hier later be- vestigd. Juist in die buurt is eene plaats, waar de tijgers hun geregelden loop naar de rivier hebben, en waar geen inlander zich zonder dwang na zonsondergang zal wagen. Onze geleiders hadden dan ook zooveel menschen mogelijk geprest om mede te gaan ; alien droegen fakkels en maakten zooveel leven als zij maar konden. Onze gastheer was dan ook zeer verrast, dat hij ons nog zoo laat zag aankomen; hij was druk bezig het voor ons bestemde avondmaal zelf op te eten. Wij zijn gelogeerd bij een inlandsch hoofd , met wien wij nauwelijks kunnen spreken. Twee bamboezen kamertjes zonder deur en de voorgalerij zijn ter onzer beschikking, terwijl ons tweemaal daags een vrij goed maal wordt op- gedischt van rijst, peper, visch, kip en weer visch. Visch is hier schering en inslag; de geheele kampong hangt vol visch even als Scheveningen met scharretjes. En de haaien en kaaimannen bezoeken dit gedeelte van het strand niet, 312 zoodat ik even als in Scheveningen zeebaden neem. De kampong zelf ligt niet aan zee, maar wel het punt, waar ik mijne waarnemingen doe, ongeveer tien minuten van hier. Het is daar lang niet koel; gisteren steeg mijn ther- mometer bijna tot 100 Fahrenheit. Eene zeer aardige temperatuur om op de jacht te gaan, zooals Landry heden deed. Ik hoop zeer, dat hij voor ons diner van morgen eens eenige variatie op het thema visch zal medebrengen. Gisteren dineerden wij bij den pakhuismeester. Want die is er en de gouvernements pakhuizen zijn er ook, hoe- wel beiden afgeschaft zijn. Maar tusschen afgeschaft worden en eene andere bestemming krijgen, kan, bij de vluggeaf- doening van zaken in Indie, nog al eenige tijd verloopen. Dit ondervond ook de onderofficier-instructeur van 29 af- gescbafte pradjoerits (een zeer lachverwekkend korps van inlandsche gendarmen). De man is natuurlijk ook afge- schaft, maar, tot zoo lang er nader over hem beschikt wordt , krijgt de stumperd voor het gemak maar geen trak- tement. De vijfde man aan tafel was het inlandsch hoofd, dat ons zoo dapper met visch voedert. Spreken doet de man minder en onze pakhuismeester is ook een goed zwijger , zoodat het diner een tamelijk stil genot aanbood. 17 April. Landry is nog niet terug en een van de bekende zond- vloeden, die den drogen moesson schijnen te kenmerken, belet mij voor het oogenblik te werken, zoodat ik tijd ge- noeg heb om te schrijven, maar minder stof. Ik wenschte wel, dat ik meer Maleisch verstond om met de lieden te kunnen spreken, want de Soendaneezen , die ik hier onver- valscht zie, verschillen genoeg van de Batavianen, om mij te doen wenschen hen nader te leeren kennen. Het is een vroolijk volkje, klein doch vierkant gebouwd, nog wat luier dan andere inlanders, maar in den vorm heel wat onder- daniger dan de lui op Batavia, die er al volmaakt achter 313 zijn, dat een Hollander ook een gewoon mensch is. In de Preanger gaat ieder inlander , dien gij tegenkomt , voor u op de hurken zitten, en dat wel liefst met den rug naar u toe, omdat hij niet waardig is uw aangezicht te zien, wat hem niet belet, om een goed kijkje te nemen, zoodra gij voor- bij zijt. Men zegt mij, dat de Soendaneezen nog al eerlijk zijn. Ik geloof, dat mijn tegenwoordige jongen het ook is, al is hij geen Soendanees, tevens is hij gewillig en handig maar zwak. Den tocht hier heen deed hij met dezelfde trans- portmiddelen als wij zelven, en toch kon hij den volgenden dag nauwelijks op zijn beenen staan. Of de inlanders over het algemeen krachtig zijn of niet, weet ik waarlijk niet te zeggen. Met eene vrij zware vracht loopen zij tegen een paard op en toch hoort men telkens van betrekkelijk lichten arbeid, die hun te zwaar is. Voor zoover zij in krachten bij den Europeaan achterstaan, zijn zij dezen in vlugheid en lenigheid ver vooruit, zoodat het mij toeschijnt, dat de kwestie niet algemeen kan beantwoord worden, maar dat alles van de soort van werk afhangt. De natuur biedt hier niets bijzonders aan; eene strand- vlakte, waar de bosschen door eene magere kultuur ver- drongen zijn. Jammer, dat wij geen tijd overhouden, om de Zandbaai te bezoeken. Deze ligt van hier een halve dagreis over zee, en moet eene prachtige natuur aanbieden. Landry komt daar juist te huis en heeft niets opgedaan dan een nat pak. Wel heeft hij een paar uren in een boom gezeten, maar niets gezien, dat het schieten waard was. Hij heeft een sterk vermoeden, dat onze dappere gastheer, die hem vergezelde, hem, uit vrees voor tijgers, op geene goede plek gebracht heeft. TJISALAK, 22 April. Na acht dagen aan de Wijnkoopsbaai gehuisd te hebben, zijn wij recht blijde, weder onder menschen van gelijke bewegingen als wij te zijn, en dat wel hoogst aangename 314 menschen. Maar het kostte ons gisteren weder eene fiere dagreis om hier te komen. Negen uren te paard, berg op berg af, is op Java volkomen genoeg. De weg was niet bovenmate mooi, daar die zelden zoo recht door de wil- dernis voert, maar zooveel te meer door koffietuinen. Deze zijn lang niet leelijk , hoewel , even als bij iedere kultuur , de regelmatigheid afbreuk doet aan het schilderachtige. De koffie heeft, wanneer zij niet zeer hoog in de bergen staat, eenige schaduw noodig, zoodat er hooge boomen tusschen geplant worden. Hiertoe wordt veelal de dadap gebruikt , een sierlijke boom met gladden stam, met fijn, zachtgroen loof en met vuistgroote trossen van schitterend roode bloe- men. De koffieboompjes, van tien tot twintig voet hoog, zijn daarentegen dicht bezet met groote, donkergroene bladeren, die het meest op die van den laurier gelijken, doch die aan de randen gegolfd zijn. Daartusschen kijken overal de roode kersjes door, die de boonen twee aan twee inhouden. De twee verdiepingen van zoozeer verschillend groen maken wel een schoon eflekt , vooral wanneer de tuin op een golvend terrein is aangelegd. Het onaangenaamste gedeelte van de reis was het laatste. Toen wij de eerste theeboompjes van Tjisalak in het vizier kregen, dachtcn wij vrij spoedig te zullen aankomen. Maar dit landgoed is eene smalle, doch zeer lange landstreek, zoodat wij nog een paar uur tusschen de thee te rijden hadden en die heeft, helaas! geen schaduwboomen noodig. Telkens dachten wij aohter elken heuvel het huis te zullen vinden, en telkens als wij op den top stonden, zagen wij niets voor ons , dan een anderen heuvel , met thee beplant. Bovendien werden wij voortgedreven door den angst voor eene geweldige donderbui , die steeds in het gebergte bromde , want wij zijn weder dicht bij de groote vulkanengroep, die echter geheel in wolken gehuld was. Gelukkig kwamen wij echter ten drie lire droog aan. Het is recht opwek- kend om hier van stap tot stap landgenooten te vinden, 315 die moed en volharding gehad hebben, om zich eenbestaan te scheppen in deze wildernisben. Tel de bezwaren toch niet te licht, die overwonnen moeten worden, eer men eene bloeiende onderneming gevestigd heeft op eene plaats , die alleen door tijgers bevolkt is. Alles moet daar gedaan worden , bosschen geveld , beken afgeleid , woningen ge- bouwd , en dat met eene bevolking , die er eerst heengelokt moet worden. De vraag, of eene onderneming in Indie levens- vatbaarheid heeft , lost zich voor tweederden op in de vraag , of men er arbeidskrachten been kan brengen. Vooral waar het andere eilanden dan Java geldt, wordt hierop vaak niet genoeg gelet. De eerste vraag is niet, of Borneo of Su- matra vruchtbaar is, maar de eerste vraag is: is er eene talrijke bevolking? Menige onderneming is reeds te gronde gegaan , omdat deze zaak te licht geteld werd. Zelfs wan- neer, zooals op Java wel altijd het geval is, eene dichte bevolking op niet al te grooten afstand te vinden is, hangt alles er van af, of de landheer de eigenschappen heeft, om de inlanders tot zich te trekken. Men begint natuurlijk met een troepje vagebonden, die elders weggejaagd, of in het geheel niet aan werken gewend zijn. Er is al heel wat toe noodig , om orde onder die luidjes te houden en tevens aan de wantrouwende inlanders zooveel vertrouwen en genegen- heid in te boezemen, dat ook eene betere bevolking de onderneming opzoekt. Maar is dat alles bereikt, dan vindt men ook, /ooals hier, welvarende kampongs, waar kort geleden wildernissen waren. En in de Preanger is nog plaats voor vele kampongs en voor vele energieke Hol- landers. Want de Zuidkust is zeer dun bevolkt, ik geloof niet, dat wij op de reis van Soekaboemi hierheen twintig kampongs gezien hebben en behalve Pelaboean niet eene groote. TJANDJOER, 24 April. Gisteren zijn wij niet al te vroeg weder te paard van Tjisalak naar Soekaboemi vertrokken. Niet weder door de 316 theewoestijnen , maar door groote alang-alangvelden , door een paar koffietuinen en ten slotte toch even door de thee van een ander landgoed Parakan-Salak. De alang-alang is wel de grootste plaag voor reizigers over land. Het vormt de meest troostelooze wildernis, die men zich denken kan. Deze grassoort, die tot twintig voet hoog wordt, belet wel alle uitzicht maar geeft geen schaduw, het is er gruwelijk warm tusschen, daar geen wind de dichte massa doordringt en het verveelde oog wordt geteisterd door het schijnsel van de groote pluimen, die, op zich zelven sierlijk genoeg, door hunne zilvergrijze tint het licht met eene alleronaan- genaamste flikkering weerkaatsen. Dan in vredesnaam nog liever eene theewoestijn. Maar de weg was niet lang en een paar maal genoten wij een schoon uitzicht. De vriendelijke assistent-resident had ons voor het laatste gedeelte van den weg karretjes tegemoet gezonden. Hier konden wij toch gebruik maken van den nieuwen militairen weg, die ten zuiden van het Gedeh-massief van Buitenzorg naar Soekaboemi voert, ter- wijl men met de handen in het haar zit, om te weten, hoe men dien verder zal brengen. Sedert twaalf jaren is men bezig aan vier bruggen, waarvan er eene af is en twee nog niet begonnen zijn. Volgens Bartjes zullen dus voor de vier bruggen twee en dertig jaren gebruikt moeten worden. Zondag nacht is op dien weg een Chinees aange- houden, bestolen en zoo goed als vermoord. Vertel dit maar niet verder, want dan wordt er in de Tweede Kamer twee dagen over gepraat. En wat men er van zeggen moge , niettegenstaande eene enkele ketjoepartij , is de veiligheid op Java wel zoo groot als in Holland. Zoudt gij thuis vlak aan de straat des nachts al de meubels zoo kalm in de voorgalerij laten staan als men hier doet, zoowel op het land, als te Batavia? Van Soekaboemi hierheen deden wij de reis weder ge- rnakkelijk in onzen reiswagen. 317 BANDOENG, 26 April. Wij moesten een dag te Tjandjoer wachten , daar eene chicane van den postkommies ons de paarden voor gisteren afhandig gemaakt had. Knorrig en vermoeid brachten wij den morgen door met kaartspelen en waren daar voor in den namiddag des te vromer; wij bezochten de mesigit (moskee). Zulk een ding ziet er altijd uit als twee of drie huizen, die boven op elkander gezet zijn, en dienaarboven toe steeds kleiner worden. De onderste verdieping heeft slechts enkele zeer kleine ramen, de hoogere zijn geheel open. Het ameublement bepaalt zich gewoonlijk tot het hoogst noodzakelijke , eene soort preekstoel, een kastje om de weinige boeken te bewaren, een paar lappen tapijt en voor de deur een waterbekken voor de wasschingen, waar- door de geloovigen even goed gereinigd worden , als bij ons een zuigeling door het doopen. De bovenste verdieping vervult de rol van de minarets in de Turksche moskeeen. Daar hangt de gong, die de vrome schare tot de gebeden oproept en van daar wordt het Allah-il- Allah enz. uitge- bauwd, maar tevens geniet men er een zeer ruim uitzicht. Hier was het alweder eene groene vlakte door een grooten cirkel van bergen ingesloten. Die bergen hebben een zon- derling profiel. Een bergrug van bijnaoveral gelijkehoogte, wel niet veel hooger dan ongeveer drieduizend voet. Maar daarboven stijgen telkens vrij regelmatige kegels omhoog, zoodat zelfs een leek geen oogenblik aan hunnen vulka- nischen oorsprong zal behoeven te twijfelen. Maar verre- weg de meeste vulkanen zijn uitgebrand, of doen niets meer dan liefhebberen zooals de Gedeh ; van boven tot be- neden is alles groen, maar, helaas! niet overal groen van groote bosschen, er zijn geheele vakken kaal gehakt. De weg hierheen is zeer schoon, op een paar plaatsen zelfs buitengewoon. Eerst weder twee ravijnen met breede rivieren op den bodem. Over de eerste rivier ligt eene brug , 318 maar geloof daarom niet, dat de overtocht gemakkelijk is, want die brug ligt zeer laag. Door een twaalftal koelies wordt de wagen aan de eene zijde langzaam naar beneden gelaten , en aan de overzijde staan de karbouwen klaar om u voetje voor voetje tegen eene onmogelijke helling op te trekken. Over het algemeen is de beroemde postweg van Daendels, welk reuzewerk het in dien tijd ook was, in onzen tijd lang niet volmaakt. De weg is breed en uit- stekend onderhouden, maar hij volgt eenvoudig al de gol- vingen van den grond. Zoodoende zijn er hier en daar de meest ongeloofelijke hellingen, maar ook op vele plaatsen, waar de weg bijna vlak had kunnen zijn, is die zoo hob- belig, dat men telkens weder karbouwen noodig heeft en dikwerf maar voor zeer kleine gedeelten. Ik geloof, dat het geld, dat aan de verbetering ten koste zou moeten gelegd worden, zijne rente ruimschoots zou afwerpen. Want al die karbouwen kosten aan het rijk jaarlijks groote sommen. De hoeven van die dieren zijn niet gemaakt voor harde grintwegen, zoodat zij dit werk somtijds slechts weinige maanden uithouden en dan met veel verlies verkocht worden. Daarbij vereischt de dressuur een aanmerkelijken tijd, zoo- dat er altijd verschillende spannen in voorraad moeten zijn. Wat de rivierovergangen betreft, dit is heel wat anders. Een tropische bandjir is eene overstrooming , die zoo hevig is en met zulk eene snelheid en kracht komt aanzetten, dat men er in Europa geen flauw denkbeeld van heeft. Daartegen zijn geene bruggen bestand; binnen een paar uren is alles weggevaagd. Over rivieren, waar dit geregeld plaats heeft, moet dikwijls alle jaren eene nieuwe brug ge- slagen worden en er zijn genoeg plaatsen, waar men zich wel altijd met vlotten zal moeten behelpen. Ook het tweede ravijn, de Tjitjaroemkloof, is diep en breed, met prachtig bosch op beide hellingen; daarover voert eene pont, die, zoo sterk als zij is, er gevaarlijk uit- ziet. Een viertal prauwen aan elkander gebonden, en daar- 319 overheen een vloer van bamboe. Alles buigt en kraakt, als de zware wagen er op wordt gebracht , en eenige angst bekruipt u op het gezicht van het dunne touw, dat de rivier overspant en waar langs de pont wordt voortgedreven. Maar dat touw is van rotan ineengevlochten en dat goed is ongeloofelijk sterk. En dit is gelukkig, want men moot maar niet bedenken, wat er gebeuren zou, als het touw eens brak. Bij den razenden stroom zou er niet veel van u terecht komen. Het derde schoone punt is de overgang van den Goenoeng Mesigit. Deze naam duidt volkomen den vorm aan : de berg gelijkt sprekend op eene moskee , zooals ik die straks be^- schreven heb. Hoog opeengestapelde kalkrotsen leverenhier een zonderling effekt in de vulkanische omgeving. Vaak schieten zij loodrecht omhoog; op andere plaatsen zijn zij op de meest wonderlijke wijze door elkander geworpen. Met hun helder wit steken deze rotsen fraai af tegen het groen en tegen de blauwe lucht. Java is zoo groen, dat een kale rots werkelijk eene verademing is. 3 Mei. De hotelhoudster hier is eene tachtigjarige kat. Wie haar niet bevalt, heeft in het eenige hotel van de plaats een hondeleven, of wordt er uitgezet. Zij is zevenmaal gehuwd geweest en nog zegt men, dat haar zeven echtgenooten geen last gehad hebben van kleingeestige huwelijkstrouw. Overigens is zij zes voet lang, stokdoof, en geeft als spraak eene soort tijgergebrom van zich, dat bepaald op de zenuwen werkt. De oude dame heeft echter geen onnut leven achter zich. Zij heeft reeds den slag bij Water- loo als marketentster bijgewoond, zoodat zij al langgenoeg het ambt van tapster uitoefent, veel te lang voor de arme slachtoflers van haar hotel. In de geschiedenis van de Preanger speelde deze vrouw werkelijk eene rol, hoewel de geschiedboeken die niet zullen vermelden. Maar in hare 320 jonge jaren moet zij even gewillig en behulpzaam geweest zijn, als zij nu onhandelbaar is, en menig ambtenaar, die nu reeds oud is, weet zich te herinneren, hoe de eerste schreden in een moeielijke loopbaan door haar gemakke- lijker gemaakt werden. Van al hare huwelijken bezit zij een zoon, maar men zegl, dat zij diens naam met recht meer weet en hem op de gis met den naam van een der zeven echtgenooten aanspreekt. Wij hebben hier voorloopig nog niet te klagen, behalve over het verachtelijk slechte eten. 7 Mei. De vierdaagsche pauze is aan een aangenaam uitstapje te wijten, dat geen tijd tot schrijven overliet; zoo was ik in handen van Javaansche en Europeesche gastvrijheid , want beiden hebben wij ruimschoots genoten. Maandag een be- zoek aan een theeland, dat zeer armoedig is bij hetgeen wij vroeger reeds zagen en thee is dan ook al niets nieuws meer. Maar het doel van de reis was eigenlijk een water- val een uur gaans van de theekolonie verwijderd en waar wij door een bad van modder heengleden, zoodat wij er wanhopig vuil aankwamen. Maar de val loont de moeite. Een flinke waterstraal , die wel niet hoog valt , maar in een bijna gesloten rotsbassin met bijna loodrechte wanden, ge- heel begroeid met keur van varens en bloemen , waartusschen het parelende water eene schoone uitwerking maakt. Dinsdag naar Garoet, dat on ge veer zuid-oost van hier ligt. De weg daarheen is nog verscheidene graden slechter dan de groote postweg, maar verrukkelijk mooi, eene af- wisseling van schoone ravijnen en heerlijke vergezichten. De geheele bodem aldaar schijnt wel door vuur en water gemaakt te zijn, door ophefling en aanslibbing, zoodat men het zonderlinge verschijnsel ziet, van een bodem bijna zoo vlak als die van Holland, waaruit plotseling geheel onge- motiveerd de kegels oprijzen , die eens eilanden waren , soms 321 alleen staande, soms in groepen, maar altijd vulkanen. Een daarvan is door eene uitbarsting, die in deze eeuw plaats had, nog geheel kaal. Zonder een schijn van groen staat hij daar als eene waarschuwing , dat nog lang niet alle vulkanen van Java hebben uitgespookt. Het verblijf te Garoet begon als een Oostersch sprookje. Men had ons gezegd, dat er op die plaats eene vrij goede pasangrahan is. maar ziet, op eens bevonden wij ons voor den dalem (regents waning), terwijl men ons zeide, dat er volstrekt geen pasangrahan bestaat. Nu brengt de hadat volstrekt niet mede, dat men bij zulk een heer zoo maar onaangemeld in huis valt, en de man was dus wel beleefd, dat hij zijne siesta voor ons afbrak en ons vriendelijk ont- ving. Dadelijk werd een vuil hok in orde gemaakt, dat kamer genoemd wordt, en eten, dat beter was dan de kamer. De regent is een zeer beschaafde inlander, die best Hollandsch verstaat en dit desnoods ook spreekt, maar liever niet, want die lui zijn altijd bang om aan de on- voordeelige zijde te staan, en een gek figuur te maken. Zijne kinderen spreken gaarne en goed Hollandsch. Natuur- lijk overal verlepte en ontredderde Europeesche meubels en knielende Soendaneesjes tot bediening. Onze huisheer lacht en maakt pret en is volstrekt niet het onbeweeglijk Boeddha- beeld, dat voor ons de type van een inlandsch hoofd is. Maar wij zijn ook nog niet op Java en het onderscheid tusschen Javanen en Soendaneezen moet zeer groot zijn. Weet gij van wien de jeugdige inlanders hier dat goede Hollandsch leeren? Van denzelfden man, daar ik het van geleerd heb! Ja, de heer H. heeft, na vele wederwaardig- heden, voor kinderen van hoofden op Garoet eene school opgezet, die in zeer bloeienden toestand is. Hij is op de plaats zeer gezien en heeft uitnemend slag, om de weten- schap aan inlanders te verkondigen. Ik heb hem den eersten dag dadelijk een bezoek gebracht. De goede man ontving mij met groot genoegen en al de kleine geschenken, die 21 322 wij hem als school jongens gegeven hebben, werden mij in de binnenlanden van Java weder vertoond. Daarna maakten wij even onze opwachting bij den assistent-resident en di- neerde de heer H. met ons in den dalem. Na het eten werd eene partij biljart gespeeld, waarbij onze bruine gast- heer het meeste uitblonk en zijn oudste zoontje de punten opteekende. Den volgenden morgen vroeg opgestaan en met paarden van den regent in gestrekten galop zes paal over een gladden weg afgelegd. Te Warna-Radja ontving ons de wedono (distrikshoofd) terwijl het gamelam-orkest uit alle macht speelde. Een goede gamelam geeft een eentonigen maar helderen en zuiveren klank; alles is altijd uit denzelfden grondtoon, en het is juist of de verschillende noten niet scherp worden afgebroken, maar in elkander overgaan. Daardoor ontstaat iets, dat de nieuweling aarzelt melodie te noemen , maar dat toch zeer zangerig is en iets zwevends heeft, dat vooral in de vrije natuur en op eenigen afstand gehoord een zeer aangenamen indruk maakt. Juist die steeds voortloopende muziek, zonder rustpunten en zonder ver- rassende wendingen, past uitnemend bij de steeds groene natuur, waarin ook geene scherpe hoeken en stout ge- broken lijnen voorkomen. Beiden, natuur en muziek zijn eentonig, maar beiden hebben hun eigenaardig schoon en passen bij het klimaat, dat niet naar schokken en verras- singen doet verlangen, maar waarin juist die grootsche doch kalme schoonheid aangenaam werkt. Ten minste in het begin, misschien komt er spoedig een tijd, waarin het voornamelijk de eentonigheid zal zijn, die mij treft. Maar voor het oogenblik is mij, na een langen rit door de statige wouden, niets aangenamer dan in de verte de zachte metalen tonen van den gamelam te vernernen; rnaar het moet vooral niet te lang duren en er moet niet aan mijne zijde doorgetrornrneld worden, terwijl ik met een kopje thee bezig ben. Te Warna-Radja duurde het zeker 323 met te lang, want weldra zaten wij te paard, met drie politie-oppassers als geleiders. Een heerlijke weg bracht ons steeds berg op ; eerst langzaam door eindelooze sawahs en welvarende kampongs, dan steiler door een paar koffie- tuinen -en eindelijk door volslagen wildernis , alles door tal- rijke beken besproeid. Een laatste heuveltje en plotseling staan we aan het doel der reis, dat ons echter reeds door een vrij sterken zwavelgeur was aangekondigd. Telaga- Bodas het Witte meer - - is alweder een uitgebrande krater. Van onder tot boven begroeid, sluiten de steile kraterwanden een cirkelrond meer in, waarvan het water door vulkanische produkten geheel wit gekleurd is, en dat overal bruist en kookt, om te toonen, dat het daar beneden nog zoo heel rustig niet is. De witte oppervlakte koestert zich kalm in de zonnestralen in eene omlij sting van don- kergroen. Het rustige van dit tooneel zou u haast doen vergeten, welke geweldige omwentelingen den oorsprong en van berg en van meer waren, wanneer niet aan de overzijde hoogst verdachte dampen omhoog stegen. Weldra zaten wij dan ook op een vlot, waarmede onze geleiders ons naar de overzijde brachten. Daar borrelt en blaast het uit den vasten grond; uit het water en uit den wal stijgen zwaveldampen op en alles is met gele zwavel overtrokken. Telkens stapt men over gaten heen, waar uit de diepte een onheilspellend gebrom omhoog stijgt, terwijl naast u het water voortdurend bruist en sist. Op een ander punt is eene grot, waaruit verstlkkende dampen opstijgen, zoo- dat aan den ingang meestal eenige lijken van gestikte dieren te vinden zijn. Zoo geheel heeft dus de vulkanische werking hier nog niet opgehouden, al staan er ook zware boomen tot aan den oever zelfs van het kratermeer, en al zijn er ook maar weinigen zichtbaar van de half verbrande rotsblokken, die hier vroeger omhoog geslingerd zijn. Op de terugreis genoten wij eene zware onweersbui en den avond sleten wij met den assistent-resident en met 324 onzen gastheer bij den heer H. Na het eten werd ik aan een whisttafeltje geschikt met den regent, die uit- stekend speelt. Heden morgen zijn wij weder hierheen ver- trokken. 10 Mei. Gisteren en heden een nieuw uitstapje gedaan, ditmaal naar de noordzijde in het groote gebergte tot aan de grens van Krawang. Eerst een paar uren in een karretje naar Lembang, waar, dicht bij het oude huis van Junghuhn, tusschen kina- en koffietuinen , diens opvolger eene woning heeft. Dadelijk stegen wij te paard en trokken door een drietal diepe ravijnen naar het nog hooger gelegene Nagrak , waar de grootste kinatuin is. Hier werd ons de geheele kinakultuur haarfijn uitgelegd en zagen wij kinaboomen van elken ouderdom en van allerlei soort. De bladeren van de verschillende soorten zijn zoo verschillend van vorm, dat een oppervlakkig beschouwer nooit al die boomen tot een geslacht zou brengen. Er zijn er met zeer groote bladeren, en anderen met zeer kleine; eenige bladeren zijn rond en anderen lang en smal als die onzer wilgen. Het is een prachtige kultuur en tegelijk een weldaad voor de menschheid en een goudmijn voor de ondernemers. Maar het is jammer, dat juist deze kultuur voor partikuliere ondernemers minder geschikt is, daar zij pas na velejaren rentegevend begint te worden. Wie dus geene andere bron- nen van inkomsten heeft, zou gedurende al die jaren van de frissche berglucht moeten leven. Bovendien levert eene zoo langdradige kultuur eigenaardige bezwaren op in een land, waar iedereen er slechts op uit is, om in den kortst mogelijken tijd zooveel te verdienen , dat hij voor goed naar het moederland terug kan keeren. Zooveel te meer rnoest dus de regeering zich krachtig op de kinakultuur toeleggen , veel meer dan tot nu toe het geval is. Eene andere opmerking verdient hier \vel eene plaats. 325 Sedert tien jaren wordt hier de kinakultuur geheel door betaalden, vrijwilligen arbeid gedreven. Naast koffietui- nen, waar de inlander tot arbeid gedwongen wordt, vindt men hier voor de kinatuinen voldoende werkkrachten voor geld zonder dwang. Het is niet moeielijk, hieruit gevolgtrekkingen te maken, maar tevens zeer gemakke- lijk om in die gevolgtrekkingen te ver te gaan '). Wij staan hier toch voor de veelbesproken vraag, of de in- lander werken wil. Die vraag is alweder verkeerd gesteld en, die haar met neen beantwoordt , is even dicht bij de waarheid, als hij, die er eenvoudig ja op zegt. Allereerst moet men in aanmerking nemen , wat ik reeds vroeger op- merkte, dat de inlanders eeuwen lang gezucht hebben onder een despotisme, dat him niet toeliet, de vruchten van den arbeid in vrede te genieten. Dat onder zulke omstandig- heden de inlander geleerd heeft, om bij den dag te leven en vooral niet meer te werken, dan voor zijn dagelijksch onder- houd noodig is , spreekt wel van zelf. Dat hij dus van nature lui en vadzig is geworden, zal wel niemand tegenspreken , maar tevens zijn er reeds genoeg bewijzen, om te durven beweren, dat die karaktertrek langzamerhand overwonnen kan worden, ten minste voor een groot gedeelte. Maar de inlander moet eerst duidelijk zien , dat zijn arbeid ook voor hem gunstige resultaten oplevert, en die resultaten hem niet door zijne meerderen weer ontfutseld worden. En zoo is ons bestuur nog bij lange na niet , dat dit , zelfs op Java , voor den inlander duidelijk bewezen is. Dan komt er echter nog een tweede punt. Is de inlander geschikt voor aan- houdenden en geregelden arbeid, en op die vraag moet men neen antwoorden. Wispelturigheid is een groote trek van zijn karakter en daarbij komt de zucht naar oogen- blikkelijk genot. Het is zeer moeielijk om inlanders even 1) Ueze opmerkingen zyn nntuurlijk van veel later dagteekening en neergeschreven , L-ii ik veel meer van Indie gezien had. 326 als Europeanen gedurende alle dagen van het jaar een vast aantal uren te laten werken. Uw beste arbeider zal plotse- ling, zonder eenige voor u begrijpelijke reden, verdwijnen en soms dagen lang wegblijven. Maar, als zijn geld op is, komt hij zeker weerom, als gij hem ten minste goed be- taalt en goed behandelt. Want eene zachte behandeling is bij inlanders een eerste vereischte. De inlander kan en wil werken, maar men moet met zijn karakter rekenschap houden en hem eenige speelruimte laten om volgens zijne inzichten te werken, al is dit soms eenigszins lastig, voor- al bijv. op fabrieken. Wanneer ik hier van den inlander in het algemeen spreek , ben ik mij natuurlijk wel bewust , dat karakter en om- standigheden in verschillende streken heel wat aan zulk eene algemeene uitspraak wijzigen. Het zal zeker heel wat meer moeile kosten om de luie Benkoeleezen tot werken te krijgen dan de nijvere inwoners van Palembang of Bawean. Maar als algemeene regel geloof ik niet, dat mijn oordeel onjuist kan genoemd worden. Het is niet moeielijk, hierna over gedwongem kultuur te spreken. Een zachte en verstandige dwang, om den luien en zorgeloozen inlander tot werken te brengen , is voor hem zelf een bepaalde weldaad. Dit getuigt de welvaart , die men bijna zonder uitzondering , onmiddelijk vindt, daar, waar gedwongen koffiekultuur heerscht. Maar die welvaart is min- der het gevolg van den dwang, dan van het werken, dat de inlander daardoor heeft leeren doen. Het einddoel moet dus steeds zijn de inlander zelf, maar niet onze eigen beurs. Maar binnen die grenzen is een verstandige druk van hooger hand in den aanvang bijna noodzakelijk. De richting moet echter steeds zijn, alien dwang zoo spoedig mogelijk, doch gaandeweg, te doen ophouden en in ver- standige leiding te doen overgaan. En zouden wij zelven daar van niet de beste vruchten trekken, terwijl de inlander tevens gebaat werd? 327 Ik hoop, dat niemand hieruit zal opmaken, dat ik het kultuurstelsel in zijn geheel verdedig. De vruchten, die het gedragen heeft voor de inlanders, door hen te leeren werken, waren er slechts in de tweede plaats mede be- doeld, en het hoofddoel, de stijving van onze eigen schat- kist, kan men eigenlijk zeggen, dat door het kultuurstelsel niet bereikt is. Voor en na werden op eene na alle ge- dwongen gouvernementskulturen ingetrokken , omdat zij voor de schatkist niet genoeg opleverden of slechts zoo weinig winst, dat deze in geene verhouding stond tot den druk op de bevolking. En de koffiekultuur zelf heeft alleen daar- om zulke schitterende winsten afgeworpen, omdat deprijzen in Europa sedert de invoering eene zoo onverwachte hoogte bereikt hebben. Waren de prijzen slechts gestegen in de- zelfde mate als de prijzen van andere artikelen, dan zou de koffiekultuur ook wel reeds ten grave gedaald zijn. Dit brengt nog niet mede, dat ik zou willen stormloopen op de tegenwoordige regeling. Ten eerste moet zulk eene in- grijpende verandering, als de opheffmg dezer dwangkultuur zou zijn, in Indie hoogst langzaarn en met omzichtigheid geschieden. Werd de kultuur plotseling vrijgegeven, dan zou men haar geheel te gronde zien gaan, zooals gebeurd is met de meeste andere kulturen, die toch voor den in- lander nog wel voordeel hadden kunnen afwerpen. Maar de dwang, alleen in ons voordeel en dikwerf vrij ruw toe- gepast, had die kulturen gehaat gernaakt, zoodat de in- lander zich geheel overgaf aan de vreugde er van verlost te zijn. Ten tweede kan de dwang tot werken, zacht en verstandig toegepast, ook nu nog voor den inlander geen kwaad. De kwestie laat mij overigens vrij koel, want de gedwongen koffiekultuur zal mettertijd wel haar eigen dood sterven. Het is natuurlijk, dat zulke groote bezittingen als de gouvernements-koffietuinen niet met die zorg kunnen bewerkt worden als partikuliere eigendommen, door den eigenaar zelf ter plaatse beheerd. Er worden weinig ver- 328 beteringen aangebracht en doorgezet, hoeveel moeite ook daartoe wordt aangewend; de arbeiders werken slechts uit dwang, niet uit liefde tot de zaak of tot eigen voordeel, en bij het heirleger van ambtenaren kan onmogelijk kennis van de zaak algemeen zijn. Er moet dus vroeg of laat een tijd komen, dat de verbeterde kultuur aan anderen even- veel voordeel afwerpt, als voor ons de gemakkelijke pro- duktie. Zelfs in onze eigen bezittingen wordt de konkur- rentie van partikulieren al grooter en grooter. Er zal dus een tijd komen , dat onze winsten gaandeweg kleiner worden en ten slotte zal ook de gedwongen koffiekultuur onbetreurd te niet gaan. Inmiddels werpt zij voor den inlander milli- oenen af, al is de betaling niet groot, en kan men haar gerust laten bestaan, mits men maar steeds in die richting werke , dat zij , zoo weinig mogelijk drukkend , den inlander zelf het voordeel er van leere inzien. Dan zal ten minste deze gebaat zijn, en daardoor indirekt de schatkist, als de direkte voordeelen hebben opgehouden. Den middag en den nacht brachten wij te Lembang door en bezagen ook daar de kinatuinen. Heden morgen vroeg bestegen wij weder onze dappererosjes, om den Tankoeban- Prahoe te bestijgen. Die naam beteekent omgekeerde prauw, en werkelijk heeft de top van dezen berg , van Bandoeng uit gezien, daarmede wel eenige gelijkenis. Het laatste gedeelte van den weg voert en zigzag een bergrug op , waarvan men telkens den uitersten rand bereikt , waar de blik in een diep ravijn, met zware boomen begroeid, afdaalt. Wij genoten een grooten rijkdom van bloemen; eene welriekende orchis met voetlange trossen van gele bloemen , eene klimplant met nog veel grootere trossen van lichtroode bloesems en tal van varens. Boven gekomen stonden wij plotseling op een vooruitstekend punt, met onder ons een krater links en een rechts. Eigenlijk is het slechts een enkele krater, doch een dam scheidt dien in tweeen en elke helft is nog ijzingwekkend genoeg. Reeds van boven af ziet men de 329 zwaveldampen opstijgen en het water opbruisen; in een der helften is zelfs een flinke Geyser. Er behoort eenige moed toe om het steile paadje af te dalen , dat in den eenen krater tot aan den waterrarid leidt. Hier maakt elke stap een gat in de dunne korst, en uit elk gat stijgt een zwavel- dampje op - - zie Robert le Diable. Uit een grooter gat, dat ik met een stok maakte, kwam eene dikke wolk naar omhoog en toen werd het mij al te zwavelig en klom ik weer naar boven. Het is eigenlijk ook mooi gevaarlijk en ik ben er hier reeds voor beknord, niet geheel onver- diend ; reeds twee reizigers hebben op die wijze het leven verloren. Ik was niet op de hoogte van het gevaar en de Soendanees , die ons als gids diende , bleef heel kalm op een steen zitten en zou waarschijnlijk even kalm zijn blijven zitten, als een van ons beiden in den grond ver- dwenen was. Wei was deze krater het geweldigste, wat wij van dien aard nog zagen , en ook moet die eigenaardige dubbelkrater eenig in zijne soort zijn. Toch is zelfs de wand tusschen de beide helften begroeid , maar het hoogere kreu- pelhout is geheel verbrand en spruit van onder weer uit ; telkens groeit het weer , en telkens verbrandt het op nieuw. Eene natuur , die zich steeds verjongt om zich zelve steeds te vernielen. Op de terugreis naar Bandoeng rolden wij met rijtuig en paard het onderste boven, maar daar wordt minder op gelet; een paar eindjes touw, om alles weer zoo wat vast te sjorren, en in vollen ren gaat het weder berg af. 11 Mei. De dag van gisteren werd besloten door een groot diner bij den resident. Behalve de notabelen van de plaats waren er heel wat van andere plaatsen, die reeds voor het feest van morgen aangekomen zijn. Want Bandoeng vult zich op onrustbarende wijze; Bandoeng moet bersten. Het kro- ningsfeest van onzen Koning toch zal overal in Indie 330 luisterrijk gevierd worden. Alle ambtenaren zijn aange- schreven, om morgen ter hoofdplaats aan te treden en verheugd te zijn. Hoe de arme postpaarden het er af moeten brengen, weet ik niet. ledere ambtenaar heeft er vrij gebruik van en mag bovendien partikulieren medebrengen , wat anders streng verboden is. Even als alien zijn wij van plan , morgen koninklijk feest te vieren. 13 Mei. Indie heeft gejubeld en heeft haarpijn. Reeds vroeg in den morgen waren wij gerokt en wit gedast in de voorgalerij van het residentiehuis. Daar waren inlanders en blanken, Ghineezen en Arabieren. met ware Oostersche pracht gekleed. De verschillende regenten kwamen aanrennen, wel is waar in Europeesche rijtuigen , maar met het gouden zonnescherm boven hun hoofd , en elk rijtuig omstuwd door een dertigtal schilderachtig gekleede volgelingen op paarden met vergulde dekken, veelal in den vorm van een paar groote vleugels, of met fluweelen kleeden met goud geborduurd, en met tuigen, die van goud en zilver schitterden. De regenten zelven hebben sinds eenige jaren een vastgesteld kostuum, dat werkelijk fraai is. Witte of zwarte broek met goud galon, daarover de bonte sarong, een wit vest met gouden knoopen en een zeer vlug open buisje, breed met goud geborduurd Het is even rijk alssierlijk, maar de Oostersche prachtliefde weet er nog heel wat bij te fantaseeren. Zoo draagt bijv. de regent van Bandoeng een breeden gordel van louter diamanten; schede en hecht van zijn kris zijn met diamanten bezet even als de gekroonde W op zijn hoed. Elk van zijn knoopen is een enkele groote steen en zijn horloge-ketting bestaat geheel uit briljanten. Wat de man voor afbraak waard is, zou alleen in Amsterdam uit te maken zijn. ledere regent wordt ook in huis steeds gevolgd door een volgelin^ met zijn stok, een paar met krissen, een voor zijn hoed , een voor zijn sigarenkoker , een voor den 331 gouden siridoos, een voor zeker meubel, dat bij de siri behoort , enz. Als gij dan rekent , dat er van die erg groote heeren vijf tegenwoordig waren, en talloos veel, die iets minder groot zijn, dan kunt gij u wel eenige pracht voor- stellen. In twee dichte drommen begaven wij ons naar de ge- lukkig zeer ruime achterzaal, waar de resident klaar stond om speechen aan te hooren en speechen af te steken. Ik denk wel, dat deze al gelijk waren aan de speechen bij andere gelegenheden , maar zij troffen ons weinig. daar twee van de vier in het Maleisch waren. Deze plechtigheid duurde zeer kort en alien klommen weer in de rijtuigen en in vluggen optocht ging het naar den aloen-aloen, het groote plein , dat voor geene regentswoning ontbreekt. Daar waren de gewone volksspelen, maar het bleek ons meer en meer, dat de Soendaneezen ware grappemakers zijn. Hier heerscht niet de plechtige stilte, die een inlandsch feest op Batavia kenmerkt, maar pret, luidruchtige pret. Wij vermaakten ons dan ook op den aloen-aloen tot aan het uur van de rijsttafel , en waren er ten vier ure al weder om het ringrijden der hoofden te zien. Alles, wat minder is dan een regent, zat te paard in de meest kleurige Weeding; korten satijnen broek, witte kousen en donkere baadjes, alles al weder met goud geborduurd. Van elk zat het gevolg ook te paard en reed het eerste; eerst later be- gonnen de hoofden zelven. Tot prijzen dienden katoenen lappen, zoowat een meter lang, de heerlijksten waren van die oranje zakdoeken met portretten van Hunne Majesteiten , nog van 1 April 72 afkomstig. Het steekspel der hoofden bestond uit twee aan twee op elkander inrijden en op el- kanders lansen slaan, dus minder gevaarlijk dan wel ver- velend, zoodat wij al spoedig het kleurige tafereel vaarwel zeiden om aan de snelvoedering in het hotel deel te nemen , waar ieder bewoner zicli in den rok te steken had , om het bal in het residentiehuis bij te wonen. Daar was ook weder 332 Europa en Azie vertegenwoordigd en ik was even wijs als Azie en danste alleen de Polonaise. Ik vermaakte mij door met niet minder dan drie regenten te whisten. Kunt gij u mij voorstellen" met drie van die diamantmijnen spelende om dubbeltjes en sprekende met monosyllaben en dan nog gruwelijk bang om een woord te gebruiken, dat niet in dat hooge gezelschap te pas kwam , want zelfs in ons keuken- maleisch zijn nog enkele woorden, die verschillen al naar den rang van den aangesprokenpersoon? Daar verschillende regenten ook hunne vrouwen medegebracht hadden, waren er al weer meer diamanten dan in den morgen. Er werd natuurlijk getoast, er werden eenige liederen gezongen en alles werd met de noodige vaderlandslievende attentie aan- gehoord. Het feest duurde tot laat in den nacht; men houdt in Indie niet van korte feestvreugde. Gheribon, 18 Mei. Den 15den zijn wij van Bandoeng naar Soemedang ver- trokken. De weg is schoon, docb biedt geene opmerkelijke punten aan, Soemedang is echter een lief plaatsje maar buitensporig lang; de plaatsen in bet binnenland gelijken meest op eene soort slang, waarvan de groote weg de ruggegraat is. Met den assistent-resident hadden wij op Bandoeng reeds kennis gemaakt ; wij sleten dus den avond ten zijnen huize, maar brachten ook een bezoek aan den regent. Deze joviale oude beer is een groote drinker ten spijt van Mohammed en ontvangt gaarne Europeanen, wat zijn kollega van Bandoeng eene bezoeking des hemels vindt. Wij vonden er ook den dikken regent van Soekapoera, een mijner whistpartners van den 12den, die mij een lief staaltje van zijne ijdelheid gaf. Bij bet heengaan vroeg hij ttuisterend aan den assistent-resident, of hij mij zijn portret zou durven geven, en zoo bezit ik eene slechte photogra- phie , waarop de dikkerd eigenhandig zijn naam geschreven heeft, niet het minst zijne titels. 333 Den volgenden dag trokken wij hierheen. Het eerste derde gedeelte van den weg daalt zeer sterk, maar dan is men plotseling in de meest platte vlakte en rent tot Gheribon door. Maar de laatste blik van het gebergte naar beneden was wonderschoon. Voor ons lag de vlakte van Indramajoe, die wel geheel uit bosch schijnt te bestaan, ten minste van de hoogte uit ziet men niets dan eene golvende zee van donkergroene boomtoppen en daar achter ver aan den horizont de blauwe Java-zee, die haast met het blauvv van den hemel ineensmelt. In de vlakte aangekomen viel het ons tegen, dat de weg de duistere wooden op zijde laat liggen; gelukkig zijn er toch boomen ter weerszijde, want het is hier onzinnig warm. Een onaangenaam grapje op den weg is het overtrekken van twee groote rivieren. Wadende koelies trokken onzen wagen door de eerste, met meer geschreeuw dan vlugheid. De tweede, die de beide residentien vaneen scheidt, heeft op de plaats van overgang zulke ondiepten gekregen, dat de vlotten eerst een heel eind stroom afwaarts kunnen varen. Het veer is dus verlegd , maar de weg niet - - echt Indisch - - zoodat men, door koelies getrokken, een kwartier door den modder ploetert, dan het vlot opgetrokken wordt en eindelijk weer door koelies tegen den hoogen oever op. Ruim een uur tijdverlies, wat men op een weg van negen uur best zou kunnen missen. Daarna rolden wij op een effen weg voort, toen de koetsier met behulp van de koelies en eenige voor- bijgangers van de paarden gedaan had gekregen, dat zij den stal verlieten. Ik gebruik hier voor mi]ne waarnemingen eene tent op den aloen-aloen, die voor de feesten van den 12den Mei gediend heeft en die op mijn verzoek is blijven staan. 21 Mei. De warmte is hier werkelijk verbazend, Gheribon ligt dan ook onmiddelijk aan het zeestrand. De societeit wordt 334 zelfs aan de achterzijde door de zee bespoeld , zoodat men wel verwacht, dat er eerstdaags eens een kaaiman zal komen biljarten. -De loods op den aloen-aloen doet mij dus goede diensten, maar er komen meer kijkers, dan mij lief is. Den allereersten dag kwam de djaksa (inlandsche officier van justitie) om een praatje te maken. Ik dacht den man af te schrikken door te zeggen , dat ik geen Maleisch versta , maar toen begon hij waarachtig in het Hollandsch, en in goed Hollandsch. Toen zat er niets anders op dan hern weg te sturen, en dat gebeurde ook. Het mooiste is, dat de resident, die hier al acht jaren is, niet wist, dat de djaksa Hollandsch verstaat; zoo gesloten zijn de inlanders. Later kwam de regent zelf. Ik had den gouden pajong niet opgemerkt en liet den man eenvoudig staan, eene be- handeling, waaraan regenten niet gewend zijn. Mijn jongen was dan ook verstijfd van schrik en vertelde den regent, dat ik geen Maleisch ken , waarop deze mij met een ge- nadig glimlachje vergiffenis schonk , en goddank ! ook weer verdween. Geheel Gheribon verheugt zich in het voorval met den regent, want hij is wegens zijne trotschheid zeer gehaat. En den volgenden dag kwam zelfs de sultan, maar die was wijzer en bleef op een afstand. Let w r el op de gradatie: hoe hooger rang, hoe meer terughoudendheid , want de regent had mij al niet aangesproken , wat de djaksa wel gedaan had. Maar het allerbeste was de wedono, die mij gisteren kwam vragen om zijn portret te maken: hij had mij voor photograaf aangezien. Het spijt mij zeer, dat ik den man niet een uur heb laten poseeren , op een been bijvoorbeeld en hem naderhand gezegd, dat ik hem de photographic wel sturen zoude. Verwonder u niet over dien sultan; er zijn er hier zelfs twee, maar beiden afgeschaft. De eene is een dweepziek Mohammedaan , die bijna zijn kraton niet verlaat ; de andere is zeer geSmancipeerd , hij heeft een Hollandsch gouverneur voor zijn kinderen en legt met zijne vier echtgenooten be- 335 zoeken af bij den resident. Er is een tijd geweest , dat hier vier regeerende sultans waren ; ik verbeeld mij , dat twee afgeschafte wel zoo kalm is. Een andermaal waren het de pradjoerits , die mij kwamen hinderen. Op elke hoofdplaats is een veertigtal van die bruine vaderlands-verdedigers - - volkomen nuttelooze orne- menten. Dezen moesten exerceeren en om zich goed te laten bewonderen , kwamen zij zoo dicht mogelijk in mijne bimrt Zulk een aantal geweren deed mijne magneetnaalden zulke aardige bokkesprongen maken, dat ik in wanhoop moest eindigen, terwijl ik een briefje aan den resident schreef om hem te verzoeken , aan de lui een ander tooneel voor hunne dapperheid aan te wijzen. 24 Mei. Wij hebben een paar toertjes gedaan ; een daarvan naar een vorstelijken grafheuvel. Eene kleine hoogte, die plot- seling uit de aangeslibde vlakte oprijst en die een schoon gezicht aanbiedt over rijstvelden, aan de eene zijde be- grensd door de zee, aan de andere natuurlijk door kegel- vormige bergen. De graven bieden niets bijzonders aan; ik betwijfel zelfs, of wij die der sultans wel gezien hebben. Het tweede toertje was naar een gewezen lustslot van een gewezen sultan. Midden in het water, dat niets meer is dan een modderpoel, bezaaid met prachtige lotusbloemen , ligt dit kleine staaltje van Indischen bouwtrant; allerlei kunstmatige eilandjes en rotsjes door tal van miniatuur- bruggen verbonden en eigenlijk hestaande uit allerlei kamers en gangetjes, die voor zeer dunne sultans wel een koel verblijf moeten hebben aangeboden. Tusschen den kunst- matigen druipsteen kijken hier en daar de allerliefste pro- dukten van Hindoe-architektuur in baksteen uit, maar het is minder karakteristiek , dat een paar kamertjes met Delftsche tegels bezet zijn. Dan weer een bamboezen brug- getje over en we zijn in eens op een klein plateau van- 336 waar wij weder den achtergrond van bergen te zien krijgen , gloeiend verlicht door de avondzon en zich spiegelend in het water tusschen de lotusbloemen. Het moet den sultan wel aangenaam zijn, dat juist die heilige bloemen het ver- vallen tooneel zijner vroegere grootheid zoo kwistig ver- sieren. Hoeveel grootheden heeft Java's bodem al niet zien vervallen? Bij het heengaan heft een troep brutale jongens eene belasting in centen van de kijkers. Deze wordt zelfs vrij ruw ingevorderd, maar gelukkig waren wij gewaar- schuwd en hadden een grooten zak met centen medegenomen. Een heel eind liep de heele bende nog mede , toen de centen al lang op waren. Niet lang geleden is hier een Engelsch- man stuk gescheurd. Deze was niet op de hoogte van het feest en begon met dubbeltjes en kwartjes, maar hij was bij den duivel te biecht, want op die wijze strekle zijn portemonnaie niet lang; zelfs de rijksdaalders gingen er aan, maar er waren nog honderd jongens onvoorzien en die waren , door het zien van dat groote geld , zoo dronken , dat zij den arme letterlijk vaneen scheurden, die als een bedelaar gekleed, woedend thuis kwam. Slechts eene mouw van zijn jas was nog voofhanden en de panden had hij op het slag veld gelaten. Wij hebben ook een apenkolonie bezocht , die echter niet de beroemdste van Java is. In de bouwvallen van een tempel huizen die dieren in menigte en worden in hooge eere gehouden. Want de Javanen, ofschoon tot den Islam bekeerd, zijn nog lang niet zeker, of de zielen van hun afgestorven voorouders niet in die apen zitlen - - vorsten- zielen niet, die kruipen intijgers; van den tijger sprekende , wordt dan ook altijd het woord toewan bij diens naarn ge- voegd, even als bij Allah. Reeds zoodra zij de bezoekers bespeuren, geven de slimme apen luide hunne goedkeuring te kennen , maar , als de pisang voor den dag komt , dalen zij van alle zijden naar beneden en weldra zijn wij van apen omringd. Klein en groot dartelt door elkander, moe- 337 ders met kinderen aan de borst springen zelfs lustig mee. Maar niemand eet nog, behalve een enkele oude heer, die een centraal punt uitgekozen heeft en gevoelige straffen uitdeelt, aan al wie zoo driest is, een stukje weg te kapen, eer hij zelf geheel en al verzadigd is. Dit duurt vrij lang, maar , als hij eindelijk dreigt te stikken en zijn wangzakken volgepropt zijn, neemt hij nog in elke hand een stuk en retireert langzaam , gelijk zijn rang en leeftijd medebrengen , naar een oud stuk muur. Van dit verheven standpunt uit ziet hij verder genadig toe , hoe de anderen om de grootste stukken kibbelen. Het is zulk een gewoel, dat het mij werkelijk niets verwonderen zou, als het waar was, dat in die apelichamen de zielen zitten van zulk eene bende jongens als bij het waterkasteel naar onze centen grabbelden. TEGAL, 26 Mei. Welkom op Java! Kort na Cheribon, dat zelf reeds half Javaansch , half Soendaneesch is , passeerden wij een riviertje, dat gewoonlijk als de grensscheiding tusschen de beide be- volkingen wordt aangenomen. Voor den nieuweling klinkt het vrij zonderling , als men hem op Batavia vraagt : c- ga je ook naar Java ? , terwijl hij er al meent te zijn. Terwijl wij toch het geheele eiland Java noemen , wordt hier slechts dat gedeelte zoo geheeten, dat werkelijk door Javanen be- woond wordt. De reis hierheen deden wij in den nacht , denkende dat dit in den maneschijn en in de koelte niet onaangenaam zou zijn. Het viel niet mede , want aan elk station duurde het lang eer koetsier en paarden er in toestemden om wakker te worden, zoodat wij eerst ten half vier hier waren, wat minstens een paar uur te laat was. Niettegenstaande een telegram , moesten wij alles opkloppen in een infaam hotel , vuil, vervallen, niet waterdicht, wat bij de zondvloeden, die wij hier dagelijks hebben , zijne schaduwzijde heeft. Het eten is nog slechter dan het huis. Tegal schijnt verder een zeer vervelend plaatsje te zijn. PEKALONGAN, 28 Mei. Werkelijk hebben wij onze virile spelonken op Tegal ver- laten zonder in onze bedden verdronken te zijn; heden stapten wij juist in het rijtuig, terwijl drie misdadigers uit de gevangenis stapten om opgehangen te worden. De weg hierheen is niet treffend , maar het eerste gedeelte toch schil- derachtig. Daar loopt de weg zeer dicht langs het zeestrand en daar het Noorder strand van Java steeds aan het aan- slibben is, (ik geloof eigenlijk dat het steeds rijst) zoo heeft men die eigenaardige soort van landschap , waar land en water bijna niet gescheiden zijn. Overal kleine eilandjes, dichte groepen van struiken , die in het water schijnen te staan , of kleine plekjes bebouwd land , en op den achtergrond de beweeglijke zee, door smalle strooken groen vankalme, effene plassen afgescheiden. De zon stond nog laag , het groen keerde ons de schaduwzijde toe , maar de watervlakte was geheel verzilverd en bevolkt met geheele zwermen van watervogels , van de meest alledaagsche eenden af , tot de meest uitheemsch gekleurde steltloopers toe. Aan de andere zijde van den weg glijdt de blik over eindelooze rijstvelden tot. daar, waar in de verte de bergen flauw zichtbaar zijn. De rijst is juist rijp en dus ziet men de bevolking van mijlen in den omtrek , mannen , vrouwen en kinderen , ieder met hun eigenaardige mesje gewapend, vroolijk langs den weg stappen, terwijl andere groepen in de groene velden reeds aan het snijden zijn. Een van die landelijke tooneelen, volstrekt niet trotsch, maar waartoe slechts eene stemming zonder buikpijn behoort, om er volop van te genieten, Het h6tel is niet kwaad, maar wordt onveilig gemaakt door een Engelschman. Men zegt, dat hij heel veel geld heeft, maar zeker is het, dat hij een rond gezicht bezit met gladde haren er dicht aan gedrukt en een paar varkens- 339 oogjes er in, en dat hij zich amuseert met reeds zes weken hier te zitten, nauwelijks een uitstapje te doen en den mond niet te openen, dan ora te eten en te geeuwen. Men heeft ons reeds bang gemaakt, dat hij met ons naar het Dieng-plateau wil gaan en onze weigering was al klaarge- maakt, maar gelukkig heeft hij ons die bespaard. DIENG, 2 Juni. Buiten regent het op zijn Indisch en wij zitten bij den haard , waarin een groot vuur ligt , warmen grog te drinken. Als gij er soms aan twijtelen mocht, wij zijn nog op Java, maar zes duizend voet hoog. De weg van Pekalongan naar Semarang, dien wij gedurende eenige posten hielden, ging vroeger langs het zeestrand. Doch ditis zoo moerassig, dat paarden noch menschen het er konden uithouden, en de weg is thans een weinig landwaarts in over hooger terrein gebracht. Herhaaldelijk maakten wij gebruik van het langzame maar zekere vervoermiddel , dat karbouw heet. Dicht bij de grens van Semarang gaat een weg naar het Zuiden, die zoogenaamd berijdbaar is tot Limpoeng. Kort voor het doel bleven wij radikaal steken en eerst met be- hulp van al de voorbij gangers en met beuken op de arme paarden legden wij in drie kwartier de drie minuten af, die ons nog van een recht vriendelijken kontroleur scheidden , die hier eenzaam woont. Deze heeft de reis schitterend voor ons in orde gemaakt ingepikt zegt men in Indie. Omstreeks half drie stegen wij te paard met als eere- wacht den assistent-wedono en dien van eene volgende plaats , die ons afgehaald heeft. Voeg daarbij , dat in iedere kam- pong , die wij doortrekken , de bruine burgemeester aan den weg op zijne hurken zit en zoodra wij voorbij zijn te paard stijgt, om gedurende een uurtje den stoet te volgen. Bij ieder paard is weder minstens een geleider te voet, zoodat het een geheele bende wordt. Heden telde ik eens achter mij dertig ruiters en nog veel meer voetgangers in eene m niet onaardige karavaan; wij betreuren alleen, dat wij met de lui niet meer spreken kunnen. Zoo reizen op Java twee jongens als wij zijn, wanneer de resident slechts de goed- heid gehad heeft, een enkel brief je te schrijven om u aan te bevelen. Het is natuurlijk volstrekt niet goed te keuren, dat al die landsambtenaren zoo uit hunne bezigheden loopen , en de regeering moedigt dan ook die overdreven eerbe- wijzingen volstrekt niet aan. Integendeel, voor ambtenaren van zeer hoogen rang is een geleide vastgesteld , dat geen vierde gedeelte bedraagt van wat ik bier altijd achter mij beb. Maar de hoofden zijn bet van oudsber zoo gewend en zouden meenen, aan bun plicht te kort te doen, wanneer zij niet verder gingen dan de wensch der regeering. En ik zal de laatste zijn, om mij te beklagen, want zulk een groot gevolg is heel aardig en maakt den rit bijzonder vroolijk. Wij overnachtten in de bamboezen woning van bet boofd dat ons te Limpoeng had afgehaald , en heden morgen zaten wij al vroeg te paard met onzen langen nasleep, om een weg af te leggen, zoo steil, als wij er nog geen gehad hebben. Daar deze bovendien uit harde, gladde klei be- staat, door den regen glibberig gemaakt, had ik werkelijk medelijden met onze paarden. Dieper en dieper drongen wij in het gebergte door , hooger en hooger stegen wij , totdat op eens eene groote vlakte voor ons lag, van alle zijden door bergwanden ingesloten. Want ook het Dieng- plateau is een oude krater, maar met eene middellijn van bijna een uur gaans. Het is onmogelijk zich eene voorstelling te vormen van de vuurkolommen , die daaruit vroeger om- hoog gestegen zijn. Thans is die krater opgevuld door eene moerassige vlakte. De gang is bij alle vulkanen nagenoeg dezelfde. Wanneer de werking begint te verminderen , wordt de krater meestal tot een meer, dat langzamerhand den trechter met detritus vult. Wanneer door de een of andere reden een gedeelte van den kratermuur verdwijnt, loopt 841 het meer af en er ontstaat eene vlakte. Intusschen heeft de vulkanische werking niet opgehouden, maar kleinere kraters hebben zich gevormd, aanvankelijk in het cen- trum van den grooten, later op andere punten en dan eerst vormt zich het centrale meer. Zoo staan ook hier op den zeer hoogen kraterwand drie nog thans werkzame vulkanen en op het plateau zelf zijn zwavelmeren, Geysers en allerlei vulkanische aardigheden in overvloed; maar er is nog veel meer te bewonderen. Die koude, afgelegen plaats, die vijf eeuwen geleden al even moerassig schijnt geweest te zijn als nu - getuige een zeer merkwaardig draineer-kanaal , dat onder den kraterwand doorloopt hebben, waarschijnlijk in de veertiende eeuw, de Siwa- priesters tot heiligdom uitgekozen , waarvan tallooze tempels overgebleven zijn. Ik vraag alien geologen en oudheidkun- digen om vergiffenis, indien ik bokken maak; om het Dieng-plateau goed te waardeeren zouden jaren van studie noodig zijn. Weinige plekken van den aardbodem zijn zoo belangwekkend. Eerst in onze eeuw is deze plaats weder ontdekt, want de wetenschap, dat hier lets anders te vinden was dan on- doordringbare bosschen, was bij de inlanders geheel ver- loren gegaan, Waarschijnlijk zullen zij, die den Islam in- voerden, het bezoeken van die heilige plaats wel niet aan- gemoedigd hebben. Maar is de geheele bevolking van deze vlakte door het zwaard uitgeroeid, of misschien door uit- barstingen of ziekten te gronde gegaan, of werd de plaats later eerst verlaten? Deze raadselen zullen wel nooit wor- den opgelost, maar zeker is het, dat hier eene geheele beschaving verdwenen is, en van de dragers daarvan is geen spoor overgebleven. Zoo heeft de krachtige natuur weer alles met haar plantenkleed overwoekerd en had nie- mand eenig besef van de architektonische rijkdommen, die in en onder het woud verborgen waren. Junghuhn moet er de ontdekker van genoernd worden. Met een natuur- 342 wetenschappelijk doel hier zijnde , vond hij de eerste sporen van al die tempels en later heeft men het woud geveld en de heerlijkste overblijfselen der Indische bouwkunst aan den dag gebracht. Geheele groepen van tempels vindt men hier bijeen, waarvan een paar nog bijna onbeschadigd zijn. Ik wil trachten u alles te beschrijven in de volgorde , waarin wij het bezochten. Dadelijk na onze aankomst, ongeveer op den middag, bezochten wij de grootste tempelgroep, die dicht bij de pasangrahan ligt. Het zijn zes steenen platformen, lang- werpig vierkant en met muurtjes omringd. Op elk daarvan hebben twaalf kleine tempeltjes gestaan in drie rijen; de vier van de middelste rij zijn iets grooter dan de anderen. Slechts zeven van de twee en zeventig zijn nog in min of meer geschonden toestand voorhanden ; van de overigen is niets meer te zien. Aardbevingen en de wortels van boo- men, die er later in en op gegroeid zijn, kunnen deze vernieling voldoende verklaren , en menschenhanden hebben er ook het hunne toe bijgedragen. Men vindt hier bruggen , huizen en wegen van gebeeldhouwde steenen bijeengelapt. Bovendien is de vraag, of het geheel ooit afgebouwd is geworden, en, helaas! is voor alles eene broze steen van vulkanischen oorsprong gebruikt, die sterk aan verweren en afbrokkelen onderhevig is. Stel u overigens niets voor, dat ook maar eenigermate met het gangbare begrip van tempel overeenkomt. De gebouwtjes zijn zoo klein, dat er, v66r de nooit ontbrekende offertafel, slechts voor drie of vier menschen plaats is en de zeer kleine deur is de eenige opening. Wanneer er ook nog beelden in gestaan hebben, kan er dus hoogstens plaats geweest zijn voor een of twee dienstdoende priesters en de menigte moet, als die al toe- gelaten werd, buiten gestaan hebben J ). 1) SlechU in een tempel op Java, den Mendoet, zijn beelden gevonden, drie prachtige, zittende figuren. Deze tempel lag geheel ouder een heuvel bedolven, toen 343 Van de tempels van deze groep is er niet een geheel kompleet. Van de vele anderen , die hier verstrooid liggen , is er echter een bijna geheel ongeschonden , en daaraan konden wij zien , hoe wonderschoon deze gebouwtjes eens geweest zijn. Het grondvlak is steeds hetzelfde : een vierkant , doch op het midden van elke zijde daarvan springt de muur vooruit, zoodat groote muurvlakten met zeer veel smaak vermeden zijn. Aan de zijde, waar de ingang is, komt bovendien een portiek nogmaals verder vooruit. Het geheel is van steen, ook het dak. Nu was de eigenlijke gewelf bouw bij de Hindoes onbekend. Om het dak te vormen grijpt elke steen over dien van de vorige laag heen; zoodoende naderen, als het ware, de wanden van alle zijden langzaam tot elkander, zoodat het inwendige op een steenen domper gelijkt. Het dak wordt daardoor van buiten gezien eene verbazend groote pyramide, twee- of driemalen zoo hoog als het eigenlijke gebouw. Geloof daarom niet, dat het geheel gedrukt is: het dak is daarvoor veel te sierlijk ingedeeld en bewerkt. De vooruitspringende gedeelten van de muurvlakken teekenen zich ook op het dak tot aan de uiterste spits af en zijn even als de middelste pyramide met een sierlijk peervormig orne- ment bekroond. Het geheele dak krijgt daardoor het aanzien van vijf in elkander gebouwde pyramiden, waarvan de mid- delste de grootste is. De geheele bedekking is verder van zeer sierlijk snijwerk voorzien, waarvan de vertikale lijnen het meest spreken , zoodat het geheel , wel verre van zwaar te zijn een hoogst lossen en luchtigen indruk maakt. Ook de ornementiek strijdt tegen onze aangenomen be- grippen. Hier is aan de dragende deelen eene weelde van zeer fijn ornement aangebracht, terwijl de ondergeschikte hij ontdekt ~werd. Het is dus zeer waarschijnlijk, dat het Mohammedanisme, dat geene beelden toelaat , dtzen overal vernield heeft en dat die van den Mendoet slechta tot ons gekoinen zijn door de gelukkige omstandigheid , dat zij zoo goed verstopt waren. Ik moot hier echter bijvoegen, dat men duizenden beelden buiten aan de tempels viiidt, die niet vernield zijn, of slechts ten deele. 344 muurvlakten juist minder versierd zijn. En toch maakt het een wonderlijk bevredigenden indruk. Dit zal wel zijn , omdat met veel takt de hoofdlijnen altijd goed aangegeven zijn en onafgebroken doorloopen. Bovendien is het ornement, dat aan die deelen aangebracht is , altijd eenvormig en rustig, terwijl meer gekrulde versierselen slechts daar aangebracht zijn, waar niets te dragen valt, maar waar zij alleen de schoonheid dienen. Wat zwaar moet zijn, is zwaar, wat alleen tot versiering dient, is ook ongeloofelijk sierlijk; ook de wandvlakten zijn nog door fraai bewerkte nissen afge- wisseld. Het is opvallend, dat het inwendige volstrekt niet versierd is, maar volmaakt kaal. De techniek is niet minder te bewonderen dan het artistieke gevoel, dat uit deze tempels spreekt. Er moet reeds niet weinig ervaring toe behooren, om te weten hoe zwaar de muren moeten zijn om die vervaarlijke steenenbedekking te dragen , en uitgeweken muren zag ik nergens. Aan de onderzijde zijn zij dan ook versterkt door een basement van zeer goede werking, dat met de drie of vier treden, die het geheele gebouw omgeven , den obeliskachtigen indruk nog verhoogt. Maar ook de aaneenvoeging der steenen is merkwaardig , want cement is hier nergens gebruikt. De steenen toch zijn verbonden door zwaluwstaarten en tanden, zoo fijn bewerkt, dat geen timmerman ze verbeteren zou. Bij het lijstwerk heeft het mij getrofTen , dat de meeste profielen onveranderd bij de Grieken voorkomen. Dezen hebben ook den gewelf- bouw geen stap verder gebracht. Na de rijsttafel weer op weg , eerst bezochten we een groot smaragdgroen meer en in de onmiddelijke nabijheid een wit, opbruisend zwavelmeer. Tusschen die beiden ligt een rots , misschien wel het alleropmerkelijkste van het ge- heele Dieng-plateau en misschien wel het eenige, dat over de geschiedenis er van eenig licht kan verspreiden. Eene loodrechte granietvlakte is glad behouwen en beschilderd met eenige letterteekens , die nog niemand heel't kunnen 345 lezen ; ja, het is nog onbekend tot welk alphabet zij behooren. Helaas! zijn het slechts enkele figuren, zoodat het niet te verwachten is, dat zij ons veel zullen leeren. Maar toch van welke raadsels staat hier niet misschien de oplossing, van welke geweldige omwenteling zijn deze weinige teekens misschien niet het eenige monument ? Met welke stof deze zwarte letters geschreven zijn is op zich zelf reeds een raadsel. Welk praeparaat is in staat om , gelijk dit , in het graniet door te dringen , en vier of vijf eeuwen aan de invloeden van het Indische klimaat weerstand te bieden ? Aan bedrog valt niet te denken; reeds bij zijn eerste bezoek ontdekte Jimghuhn dezen steen. Een kwartiertje van dit punt verwijderd staat de grootste en schoonste tempel, die hoofdzakelijk voor mijne boven- staande beschrijving gediend heeft. De weelde van beeld- houwwerk is hier dan ook tot het uiterste gedreven. Beelden, dieren , bladeren, alles is hier onbegrijpelijk fijn in steen uit- gehouwen. Weder eenige minuten verder is een poel , twintig of dertig stappen in omtrek. Jk kan deze schatting gerust geven, want niemand zal lust gevoelen om mij te kontro- leeren. Het zwarte water toch kookt en bruist , zoodat het giftige vocht tot op meters afstand in het rond uitgeworpen wordt, en de verstikkende zwaveldampen doen u op nog veel grooteren afstand halt houden. Op een punt wordt de vuile massa tot op meer dan manshoogte in de lucht ge- slingerd, als een berg van kokenden modder. En niet ver daar van daan is een tweede Geyser, die tot afwisseling krijtwit is. Links en rechts van den weg zijn overal gaten, waaruit een onheilspellend gebrom omhoog stijgt, of waar kokende zwavelbronnen opborrelen. Welk een kontrast , die fijn bewerkte tempel en zulk een tooneel van dood en vernieling niet vijfhonderd meters van elkander verwijderd ! Hoe is het toch ooit in het menschelijk brein opgekomen , om op zulk een punt zich te vestigen, laat staan zulke kunstgewrochten te scheppen ? Of is misschien de vulka- 346 nische werking weder heviger geworden , nadat deze tempels gebouwd werden ? Ik wenschte, dat gij de verbaasde gezichten onzer jongens gezien hadt, toen wij een kleine hoogle be- stegen hadden, en die kolom van kokend slijk onzen blik trof. Schrik en verbazing , angst en bewondering , alles was op de bruine Ironies te lezen , maar voornamelijk angst, en ik geloof, dat wij zelven ook ernstig waren. Ik stelde aan de heeren een bad voor, doch zij bedankten met een gebaar van afgrijzen. Al die merkwaardigheden deden onze wandeling een paar uren duren en wij kwamen drijfnat thuis ; maar voor zulk een genot is die prijs niet te hoog ; de Dieng alleen is de reis naar Java waard. Want vergeet niet, dat dit alles op een plateau ligt, dat eenmaal een enkele krater geweest is en er is nog veel, dat wij niet gezien hebben. De tempels zijn hier bij het mud ; wij hebben er nog een paar zeer groote links laten liggen. Maar ook zagen wij het groote gemetselde kanaal niet , dat voor de geheele vlakte tot af- watering dient , evenmin als een reusachtige trap , die over den kraterwand heen naar buiten voert. Wij zullen , helaas ! geen tijd hebben om hier alles te zien en het klimaat lokt niet tot een lang verblijf uit; het is even koud als vochtig. Des nachts bereikt de temperatuur bijna het vriespunt en over dag heeft men slechts de keus tusschen mist enregen. Men zegt mij , dat dit alle dagen zoo is. 3 Juni. Niettegenstaande de hevige koude was de nacht dragelijk , ten minste voor ons, maar onze arme jongens deden van morgen niets dan rillen en klappertanden. Reeds vroeg zaten wij weder te paard en bereikten omstreeks tien uur Batoer , eene kampong westwaarts van het Dieng-plateau en even als dit in de residentie Bagelen gelegen. Waarvoor men ons deze reis liet doen, begrepen wij volstrekt niet, want behalve schoone uitzichten , die wij wegens den mist op 347 goed geloof moesten aannemen , bemerkten wij noch te Batoer, noch op den weg daarheen lets bijzonders. Toen wij echter , na in een half uurtje bij den wedono van Batoer heel wat thee verdelgd te hebben langs denzelfden weg terugkeerden , bleek het, dat aan de noordzijde eene reeks merkwaardige kraters ligt , waarvan wij eerst bijna niets bemerkt hadden. Op den afstand van twee uren bezochten wij er niet minder dan vier, waaronder een zeer groote. En hoeveel liggen er nog niet in de onmiddellijke nabijheid , die wij niet bezochten, want het land gelijkthier eene zeef, waarvan de kraters de gaten zijn. Zij liggen vaak zoo dicht bij elkander, dat twee er van een wand gemeen hebben. Eerst bezochten wij een van die stille, groengekleurde vulkanische meren, die nauwelijks meer doen denken aan de beroeringen, die voorafgegaan zijn. Diep lag het be- neden ons , maar met zulke steile wanden , dat het zelfs wel geen gems in zou vallen, om naar den oever af te dalen. Die wanden zijn geheel begroeid met reusachtige varens en met eene soort balsamine met groote violette bloemen, die op Java overal welig tiert, waar het maar niet al te warm is. In den tweeden krater konden wij tot aan den oever afdalen; hier is weder eene witte poel met in het midden een hoogen Geyser. De derde is zeer diep en geheel uitgeraasd. De modderpoel, die hier den bodem uitmaakt, stoot genoeg koolzuur uit, om dieren, die laag bij den grond zijn, te doen stikken. Eerst wilde men een hond aan onze weetgierigheid ofFeren, maar wij hadden kasian met het stomme dier, maar een kipje moestertoch aan gelooven. Het beestje bleek taai te zijn en ik geloof, dat wij door weg te gaan zijn jeugdig leven gespaard heb- ben. Dit is het beroemde Doodendal. Den laatsten krater hadden wij reeds gezien, want de weg gaat langs de hel- ling van den wand , die deze met het Dieng-plateau gemeen heeft. Het is een groot moerassig dal, eigenlijk een enkel kokend zwavelmeer met groene eilandjes. Hoe taai is toch 348 het plantenleven ! Wei zijn hier niet veel soorten vertegen- woordigd, een paar grove varens, enkele grassen en een heester met violette bloemen, ziedaar het voornaamste. Maar toch is midden in dat stinkende, dampende water elke steen en elke aardkluit een groen bergje; vaak begint de plantengroei reeds op een duim afstands van een gat, waaruit gloeiende dampen opstijgen. Want op enkele plaatsen is het water zoo warm, dat men er eieren en aardappelen voor ons in kookte. En dezen smaakten goed, al is het water lang niet gedistilleerd. Eigenlijk is het eene schande Java's trotsche vulkanen zoo tot eierkookmachine te verla- gen. Deze krater is bepaald de schoonste , welken wij gezien hebben , want de witte aluin en de gele zwavel steken sierlijk af tegen de lava, die alle schakeeringen van pannerood tot violetbruin vertoont, en tegen het groen der planten. Gevaarlijk schijnt het hier ook nog al te zijn ; toen ik zonder kwaad vermoeden vooruit wandelde , werd ik door den wedono van Batoer op eens bij mijn kraag gepakt en ach- teruit gehaald. Wie den Javaan kent met zijne uitnemende beleefdheid en zijne vormelijkheid, beseft, dat zulk eene daad tegenover een Europeaan alleen in een moment van groot en oogenblikkelijk gevaar denkbaar is. Er is hier ook eene plaats, waar zuiver water van eene vrij hooge tem- peratuur op welt. Men heeft hier eene soort badkamer in- gericht; wij bedankten, maar een onzer jongens had de dwaasheid een bad te nemen. Het regende en het was er koud. Gij kunt dus begrijpen in welken toestand een in- lander met zijne dunne kleeding na zulk een bad moet geweest zijn. Een oogenblik waren wij bepaald bang, dat hij het te kwaad zou krijgen en wij lieten hem voor ons uit draven, om er het lieve leven in te houden. Verbeeld u, dat midden in die kokende vuiligheid nog het grondvlak staat van wat ook al een tempel moet ge- weest zijn. Hoe velen liggen er misschien nog ongezien of zijn geheel vernield, want de werking van dezen vulkaan 349 moet wel in kracht zijn toegenomen nadat de tempel ge- bouwd is. Zooals de toestand thans is, zou zelfs geen Siwa- priester het in zijne fanatieke hersens krijgen, daar iets te bouwen. Als de steenen er niet lagen, brengen zou ze er niemand, want thans borrelt en kookt het tusschen de steenen, waar de petroleum overheen drijft. Onderweg, heeft men mij verschillende exemplaren ge- bracht van eene groote nepenthessoort (bekerplant, ape- kelk). Ik wist niet, dat die op Java voorkwam. De flora is hier bepaald zeer eigenaardig. Vooreerst komen er bui- tengewoon veel blauwe bloemen voor , en daaronder enkelen , die ik in lagere streken volmaakt eender vond, maarrood. Dan komen hier bijzonder veel Europeesche vormen voor, waarvan sommigen mij zelfs toeschijnen , in het geheel niet van onze planten te verschillen: een herfstaster, de wilg, de boterbloem en, eenigszins afwijkend , de vergeet-mij-niet. Ik spreek natuurlijk alleen van wilde planten, want rondom het huis staan b. v. welig bloeiende fuchsia's in gebeeld- houwde kapiteelen van oude tempels. SEMARANG, 6 Juni. Van den terugtocht zal ik maar niet veel zeggen, want wij zagen natuurlijk niets nieuws. Alleen was de rit van Dieng tot Limpoeng in eens door verbazend vermoeiend, hoewel wij een omweg afsneden, dien wij de vorige maal gemaakt hadden. In den namiddag deden wij met onzen vriendelijken gastheer nog eene kleine wandeling, waarop wij weder een keurig staaltje zagen van de stabiliteit van ons bestuur. Men heeft hier vroeger eens een weg willen maken, die over het. Dieng-plateau naar de Bagelen zou voeren. In de Bagelen bestaat de weg en is zeer goed, maar voor deze zijde werd later al weer anders besloten. Omgekeerd als op den militairen weg had men hier de bruggen het eerste gemaakt en zoo staan er bij Limpoeng hier en daar stevige en groote bruggen of de pijlers er van 350 doelloos midden in de sawah. Kon men die maar naar de Preanger transporteeren. Gisteren hierheen. Van zeven tot half vier uur zate'n wij in den reiswagen, wat op een leelijken weg Teel te lang is. Het grootste gedeelte er van loopt door een djatti-bosch. Het djatti-hout speelt in Indie dezelfde rol als bij ons het eikehout en wordt dus zorgvuldig tegen uitroeien beveiligd. Zoo is hier dan ook een uitgestrekt woud, waarin de tijgers nog zoo talrijk zijn, dat na zonsondergang de groote post- weg absoluut ledig is; zelfs de brievenpost mag hier des nachts niet passeeren. De djattiboomen hebben eene merk- waardigheid, dat zij gedurende een deel van het jaar al hunne bladeren verliezen en zoo kaal zijn als onze boomen in den winter. Verder is het ook volstrekt niet waar, dat alle boomen in de keerkringslanden het geheele jaar door eenvormig groen zijn. Er zijn nog enkele soorten, die ge- lijk de djattiboomen gedurende een tijd geheel kaal zijn , en vele anderen hebben een seizoen, waarin het groen veel minder weelderig is dan in andere tijden van het jaar. Op het groote djattibosch volgen eindelooze sawah's . . WESTKUST VAN CELEBES. MADJENE, 21 September. Ik zit bijna in eene al te moeielijke houding , om te kunnen schrijven, wat u al dadelijk mijn verblijf als vrij zonderling kan kenschetsen. Als een inlander op den grond gehurkt, gebruik ik als tafel eene kist, die lang niet vast- staat, zoodat gij u niet verwonderen moet, als mijn brief ook los in elkander zit. Eergisterenavond gmg ik op Makasser aan boord, daar wij in den vroegen morgen bet anker zouden lichten. Het vaartuig was een zeer klein , buitensporig vuil Fransch stoomscheepje, dat op avontuur in den Archipel ronddoolt , en dat voor eene reis, deels door de regeering, deels door een handelshuis op Makasser bevracht is. Ik kwam met den gezagvoerder overeen, dat hij mij bier aan wal zou zetten, en op een ander punt van de kust weder afhalen, dat ik met inlandsche vaartuigen zal trachten te bereiken. De kapitein heeft ook zijne vrouw met een kindje aan boord , zoodat ik den dag doorbracht met complimentjesafte vuren a brule pourpoint , die met huid en haar werden inge- zwolgen. Behalve natuurlijk mevrouw , is bet beste aan boord de kok. Hoe ingenomen ik ook ben met de Indische tafel, is bet geen onaardige afwisseling, eens eene goede Fransche keuken te genieten , voor zoover die in Indie mogelijk is , maar een Parijsche kunstenaar weet ook van Indische ingredienten wel Fransche gerechten klaar te maken, 352 en natuurlijk is de chef van de Avemr>> daar hij de eenige Fransche kok in deze streken is, ook de grootste kunstenaar. Hij moet dan ook geheel Makasser door een diner in geestvervoering gebracht hebben. Jammer, dat ik toen juist op mijne kruisboot zat, waar ik minder goed dineerde. Den nacht moest ik boven doorbrengen , daar het scheepje in het geheel met op passagiers is ingericht. Ongelukkig was het een koude stormnacht, zoodat, niettegenstaande de waarlijk vriendelijke zorg, die men voor mij had, de koude ver van aangenaam was. Ook schommelden wij zoodanig, dat ik mij steeds moest vasthouden, waardoor slapen tot de illusien behoorde. Waar mijn vrij talrijk gevolg een onderkomen vond , weet ik niet. Behalve mijn jongen heb ik toch ook een kok medegenomen, en de gouverneur had de goedheid, den tolk voor de Boegineesche taal, die brie- ven moest overbrengen , aan mij mede te geven. Deze vindt natuurlijk weer, dat zijn rang hem niet veroorlooft, zonder bediende te reizen, want zoodra een inlander maar eene betrekking heeft, moet hij ook gevolg hebben. Zoo reisde een zoontje van zijn broeder met den tolk mede, om den stand van zijn oom op te houden. Deze zelf is iemand met een fatsoenlijk en verstandig uiterlijk, en staat dan ook werkelijk hooger dan het gros der inlanders. Hij heeft voor schoolgebruik een Boegineesch boekje geschreven, datzeer geroemd wordt, en waarvoor de regeering hem eene be- looning toekende. Hier is dus eens een inlander , van wien men leeren kan. Maar in elk geval verzoek ik u, niet schouderophalend van mijn gevolg te spreken; het is vrij voornaam. Heden morgen was ik reeds met het eerste daglicht hier aan wal. De vrij sterke branding had gelukkig mijn goed niet al te zeer nat gemaakt, dank zij de behendigheid der dragers, en zeer spoedig zat ik in een huis, ten minste in iets, dat den vorm van een huis heeft, maar dat eigenlijk 353 meer aanspraak op den naam van mand mag maken. Een echt model van Celebes, zooals ik u wel reeds beschreven heb, hoog op palen, en waarin de groote ruimte slechts door weinige bamboewanden in vertrekken gedeeld is, die verder, al naar behoefte, door groote katoenen lappen, weder gesplitst worden. Zoo is dan ook voor mij eene keuken en eene kamer afgescheiden , en eene kamer voor mijn gevolg. In de overige deelen van het huis wonen zeker nog wel eenige huishoudens , door doorluchtige wan- den van mij gescheiden. Doorluchtig is ook de vloer van latten van gespleten bamboe vervaardigd , die telkens ongeveer even veel ruimte open laten , als eene lat breed is. Deze vloeren zijn niet onaangenaam, maar glad, zoodat het met schoenen moeielijk wordt, er op te loopen. Maar schoenen heb ik al lang als een artikel van weelde leeren beschouwen, alleen voor plaatsen bestemd met eene verfijnde beschaving gezegcnd , als bijv. Makasser. Toen ik daar dagelijks schoenen aanhad, had ik al spoedig eene voetwond, zoo was ik die plaag der beschaving ontwend. Vooral om op te zitten, of te slapen , zijn die zeer veerkrachtige bamboelatten lang niet verwerpelijk. De vuurhaard bestaat uit een aschlaag van een paar handbreedten dikte, door latten bijeengehouden. Het huis, dat op een klein pleintje tegenover de woning van den radja ligt , is overigens in zijne soort weelderig. De buitenzijde is smaakvol met snijwerk voorzien. Het dak, vooral op de hoeken , is gebeeldhouwd , de raampjes hebben blinden van doorbroken ornement , dat zeer sierlijk bewerkt is. Ook boven de deur is eene soort van portiek van ge- sneden hout. Deur en ramen zijn klein , het overige doen de tallooze reten , maar toch heerscht binnenshuis een half- duister, dat misschien niet ongunstigis, aangezien men dan twijfelen kan , of de eenvormig grijze tint aan de verlichting of aan het vuil te wijten is. Na mijn namiddagbad in eene niet heldere rivier, vond ik op Tiet pleintje voor mijne woning al de jongelieden aan 23 354 het balspel. De bal was van gespleten rotan ineengevlochten en wel zoo sterk, licht en veerkrachtig als onze beste Eu- ropeesche ballen. De kunstenaars in het vak houden den bal eerst zelven eenige oogenblikken in beweging, nu op de hand, dan op de knie, rneestal echter op de zijde van den voet, dien zij daartoe op onbegrijpelijke wijze krommen. De bal schijnt te dansen , en de slanke lichamen der spelers komen allervoordeeligst uit. Op eens drijft een flinke zet het projektiel hoog de lucht in , en een andere speler vangt het op om het op zijne beurt eerst wat te laten dansen , en dan weg te slingeren. Natuurlijk bij ongeluk kwam de bal een paar maal bij mij te land, en weldra deed ik mede. Nadat twee gelukte slagen mij eenige achting had den be- zorgd, sloeg ik weldra aan mijn aanzien radikaal den bodem in door een misgreep , die mij als een tol in het rond deed draaien en de jeugd luidkeels deed lachen. Gij behoeft niet te vreezen, dat ik het prestige te grabbelen gooide, ons dierbare prestige. Ik was reeds verwittigd, dat een der jeugdige spelers de radja was. Een schoon gebouwd ventje van misschien veertien jaar, met een dom uiterlijk, lang niet zoo vuil en zoo onbeschaafd als zijne collega's in de bocht van Tomini. Madjene, de voornaamste plaats van het rijk van Mandar is dan ook door den handel zeer wel- varend ; de plaats is ruim gebouwd , de landstreek vruchtbaar, de huizen zijn groot en alien vrij net. De bevolking, - de mannelijke namelijk, is niet schuw, zelfs minder, dan mij wenschelijk voorkomt. Geen mooi volk, doch wel gevormd, en ik zag niets van afzichtelijke huidziekten, die vooral in de Molukken zoo welig tieren , en die wel grooten- deels aan slechte voeding zullen te wijten zijn. Nu ik juist over een inlandsch spel spreek, wil ik er nog een paar noemen, om u te doen zien, hoe kinderen overal dezelfden zijn. Over de menigte vliegers, die men op sommige tijden van het jaar ziet, heb ik zeker van Java uit reeds geschreven, want dat spel is voornamelijk 355 daar in eere. Bij flinken wind wordt eene kampong reeds op grooten afstand aangekondigd door de tallooze vliegers, die boven de boomtoppen in de lucht zweven. De aardig- heid daarbij is, om de touwen van twee vliegers over elkander te doen schuiven, tot er een breekt, waarvan de eigenaar dan verloren heeft. Daartoe worden soms de touwen met kleine glasscherven of zand bezet. Een ander groot vermaak zijn de tollen, die op onze priktollen gelijken, maar die geheel anders opgezet worden. Vervolgens het damspel. Het dambord, van anderen vorm dan het onze, wordt met krijt op den grond , of met den vinger in het zand geteekend, en dan met steentjes van twee kleuren bespeeld. Het spel houdt. het midden tusschen ons gewone damspel en het molenspel, dat op de achterzijde van de ouderwetsche damborden voorkomt. Verder heb ik een spel zien spelen, dat veel op het schaar van onze jongens gelijkt, en meer anderen van dien aard. Het paleis verschilt in geen enkel opzicht van verschil- lende andere huizen; het mijne is zelfs meer versierd. Zelf heeft Z. M. een broekje aan, dat zich door een weinig zilver van de overige broekjes onderscheidt. Het jonge mensch is nog wel iets vrijmoediger dan zijne onder- danen, die ook met hunnen vorst vrij huiselijk omspringen. De koningen op Celebes schijnen het onvervalschte type te zijn van den constitutioneelen vorst. Tot mijne schande moet ik bekennen , dat ik nog slecht op de hoogte ben van den regeeringsvorm , maar het schijnt, dat de radja niets mag uitvoeren -zonder zijnen hadat of raad van rijks- grooten , die den vorst kiezen , en zelven door het volk ge- kozen worden. Alle ambten schijnen voor levenslang bezet te worden, en de keus is tot bepaalde familien beperkt, zoodat, al wordt niet altijd de zoon gekozen in de plaats van den vader, feitelijk alles zoo goed als erfelijk is. Oor- spronkelijk dus eene republiek met een vrij denkbeeldigen koning, maar in eene ergerlijke oligarchic ontaard. Onze 356 regeering sluit dan ook hier alle kontrakten met den hadat. Deze regeeringsvorm is lang niet tot Celebes beperkt , maar komt min of meer gewijzigd veel in den Archipel voor. Maar zeker is het geene zeer primitieve staatsinrichting en als zoodanig komt zij mij nog al opmerkelijk voor. Mijn tegenwoordige vorst ziet er echter niet uit, alsof het hem ooit erg hinderen zal, dat hij het roer van staat niet zelf in handen mag houden. Voor zoover ik weet, is er nooit een afzonderlijk werk geschreven over de verschillende regeeringsvormen in den Indischen Archipel , en er zijn er heel wat. Die arbeid zou waarschijnlijk van groot nut zijn, en die moet gedaan wor- den , voor het te laat is , want door onze heerschappij zullen de oorspronkelijke instellingen hoe langer zoo meer onken- baar worden. Vooral voor de ethnographic zou zulk eene verzameling van groot nut kunnen zijn , want , bij het eigenaardige conservatisme der inlanders, kan het niet anders, of de regeeringsvormen, onderling vergeleken, moe- ten verschillende vingerwijzingen voor de afstamming geven. Niet lang geleden maakte een vreemdeling in mijne tegen- woordigheid de opmerking, dat de Hollanders voor de ethnographic niet al te veel geleverd hebben. Ik schaamde mij een weinig, want ik vrees, dat het verwijt verdiend is. In andere richtingen hebben wij gedurende ons lang- durig bezit de wetenschap, wat Indie aangaat, meer be- vorderd, dan in deze richting, behalve op het gebied der taalkunde. Het verwondert mij echter, dat de taalstudie niet meer tot de eigenlijke ethnographic gebracht heeft. 22 September. Niettegenstaande een hevigen wind, die in de woning giert even goed als daarbuiten , kon ik goede waarnemingen doen, en denk ook overmorgen te vertrekken. Zoo aange- naam is het verblijf ook niet, dat ik dit betreur. Voor het eerst ben ik in de gelegenheid, duidelijk te besetTen 357 hoe verschrikkelijk het is, om in Indie de thee te moeten missen. Het water is daarvoor hier te brak , wat ook maakt , dat het op zich zelf onaangenaam is, om te drinken. En hoewel het geheele land vol klapperboomen is, ik zie niets anders , zegt mijn kok , dat hij geen jonge klappers kan krijgen. Ik denk, dat men de jonge vruchten niet wil verkoopen, daar hier een groote handel in olie is, en die wordt van de rijpe vrucht gemaakt. Gelukkig heb ik eenige kruikjes Apollinariswater. Het is verbazend, in welke hoe- veelheden dit in Indie verbruikt wordt; het is bezig, alle minerale wateren te verdringen. 23 September. Op audientie geweest. De tolk zeide mij namelijk, dat dit mijn plicht was. De etiquette schijnt hier dus anders te zijn, dan op Noord-Celebes , waar de majesteiten bij mij kwamen , en zelfs van een tegenbezoek niet gediend waren. Ik kwam een paar uur later, dan het bezoek aangezegd was, omdat de tolk niet te vinden bleektezijn. Deze schijnt het dus zelf met de vormen niet zoo heel nauw te nemen. Alleen wilde ik niet gaan, omdat de radja geen Maleisch verstaat, of niet genoeg, om het te durven spreken. Dit had het nadeel, dat de nacht ingevallen was, en de plech- tigheid bij het licht van een paar oliepitjes plaats had. In het paleis was waarlijk een stoel voorhanden, maar geen tweede, zoodat een der mijnen mij werd nagedragen, en zoo namen wij stom over elkander plaats. Hoe groot was niet mijne verbazing, dat de vorst, dien ik een uur te voren nog, als naar gewoonte, bijna naakt had zien bal- spelen, met een jasje met zilveren tressen prijkle! En het jasje was nog netjes, maar het manneke zit eerst een jaar op den troon --of stoel. Als hij zoo oud geworden is, als zijn collega vanTomini, zal het jasje ook wel vies geworden zijn, want hij draagt het natuurlijk over zijne naakte huid. Hier is alles werkelijk eenige graden beschaafder, dan aan 353 de hoven, die ik in de laatstverloopen maanden bezocht. In huis is niet die smerige rommel, en er was voor het bezoek een en ander in gereedheid gebracht, gebak, dat eetbaar was, en klapperwater , dat waarlijk uit glazen werd gedronken. Een der ministers was een grappemaker, zoo- dat het gesprek , met horten en stooten , nog al goed vlotte , wat , met een ceremoniemeester als de tolk , ook beter gaat , dan met den stuurman eener kruisboot als tusschenpersoon. Wanneer de vorst ernstig tracht te zijn, zooals nu de ge- legenheid medebracht, ziet hij er nog schaapachtiger uit dan anders. Het is grappig om te zien , hoe hij nu en dan op den weg op mij toeschiet, om dan in eens, een paar pas van mij verwijderd, te blijven staan, mij aanziende, alsof hij zoo gaarne een praatje zou maken. Die torenbouw te Babel is toch voor het menschdom eene slechte speeu- latie geweest, wel de oudste van de slecht geslaagde bouw- ondernemingen! Heden morgen had Z. M. verlof laten vragen, om mijne instrumenten te zien. Ik liet hem een en ander kijken, maar kon den vriend toen maar niet aan hel verstand brengen, dat hij mij nu het grootste bewijs van zijne koninklijke genade kon geven, door weer weg te gaan. Wat ik of mijn jongen ook zeide, de vorst bleef roerloos en hulpeloos op een stoel zitten, de tolk was ner- gens te bespeuren, en ten einde raad nam ik ten slotte den radja bij een arm en voerde hem weg. Bit was eene taal, die de man begreep. De toeschietelijkheid is hier over het algemeen wel wat groot. Ik had natuurlijk voor de plechtige audientie iets meer toilet dan gewoonlijk gemaakt , even als de vorst. Toen ik later nog eenige oogenblikken op den hoogen trap voor het huis zat, was ik weldra van inlanders omringd, die mijne geheele Weeding stuk voor stuk monsterden. Vooral mijne schoenen en kousen werden als echte pronk- stukken van het menschelijk vernuft betast, bevoeld en bewonderd. Eenigen snoven de asch op van mijne sigaar, 359 en vonden , dat die lekker rook ; de stap was natuurlijk niet groot , om eene sigaar te vragen , waaraan ik lang niet be- reidwillig gehoor gaf, want op Makasser was het moeielijk aan sigaren te komen, zoodat ik er niet te veel heb. Maar er kunnen meer dan een van eene sigaar genieten. Zelfs laat men mij niet alleen baden; de eerste maal was mij eene bende jongens achterna geslopen, die zoodra ik uit- gekleed was , uiteenstoof met den uitroep : Ada poeti semoa sekali (hij is geheel en al wit). Gij kunt iets dergelijks ook in vele reisbeschrijvingen vinden, maar het is lang niet de eerste maal, dat ik zoo een bewijs krijg , dat de inlan- ders nooit gelooven willen , dat wij geheel blank zijn. Zij zijn vast overtuigd , voor zoover zij weinig met Europeanen verkeerd hebben, dat wij bruin als zij zelvenzijn, en door eene kunstgreep gezicht en handen wit matfen. Zij nemen dan ook zeker aan, dat er ook zijn, die die kunst maar half verstaan. Ik heb bemerkt, dat alles hier ongeveer aan een hadji toebehoort. De godsdienst schijnt ook hier zeer bevorderlijk te zijn tot het verkrijgen van aardsche goederen. Intusschen is dat heer mij niet ongenegen , daar ik hem zijn huis en zijne prauw, die ik gebruiken zal, goed betaal. De man schijnt heel veel invloed te hebben, het is dus goed, met de kerk in vrede te leven, waartoe hier geld het beste middel is. MAMOEDJOE, 28 September. Eene reis zoo vol ellende, als mij nog niet te beurt viel. Eene veel te kleine prauw, hoewel de inlanders, die altijd op alles goed en ja antwoorden, mij natuurlijk verze- kerd hadden , dat die uitstekend was ; en vier man van de zes, die mij toegezegd waren, zoodat, bij den slechten wind, van roeien ook al geen sprake was. Mijn domme kok had zoo slecht gepakt , dat eten en wijn niet te bereiken waren , en ik op randen en hoeken van kisten liggend, hoogst on- 360 genoegelijke nachten en dagen doorbracht. Alles lag door elkander, zoowat in het water, helaas! voornamelijk de plunje van den jongen , die er dus nu vuiler dan ooit uitziet. De ruimte was zoo klein, dat ik nooit rechtuit kon liggen; toen ik de koorts kreeg, en bovendien het neefje van den tolk, dat ook al ziek was , nog binnen liet leggen , werd het al te erg, en ik liet mij voor eenige uren aan wal zetten, om in eene kampong te liggen, tot de koorts voorbij was. Toen kwam er natuurlijk juist een goede windvlaag, dien ik zoodoende weer misliep. Heden morgen kwam ik hier, en vond tot mijn troost een goed huis, eene heerlijke rivier om te baden en een helder zonnetje om te observeeren. Wat ik niet verwacht had , de inwoners schijnen mij hier nog wat meer beschaafd dan op Madjerie , dat zooveel dichter bij Makasser ligt , want Mamoedjoe ligt noordelijker, ongeveer onder denzelfden me- ridiaan als de vorige plaats. Er zijn er hier meer die Ma- leisch spreken, de lui zijn vrijer, ook de vrouwen , die zich alien vertoonen , en toch veel bescheidener. Het kost mij hier niet half zooveel moeite, de kijkers af te weren. Ove- rigens hier, even als daar, een sterk gebouwd, doch niet schoon ras. Wat de schoonheid van de bevolking aangaat, verkies ik verre Noord-Celebes , met de fijn gesneden neuzen , die het uitsluitend eigendom der Alfoeren schijnen te zijn. Ook is de vlakke kuststreek , die alles uitmaakt , wat ik hier te zien krijg, heel wat minder schoon dan de granietreuzen , die de golf van Tomini omgeven. Maar toch zou ik wen- schen u het riviertochtje te kunnen laten mededoen, dat ik dagelijks in een uitgeholden boomstam doe, om te gaan baden. Het is zeer karakteristiek. Eene groote rivier stort zich een eind van hier verwijderd in zee, maar een kleine arm loopt dicht bij mijn verblijf dood in een moeras. Even boven de scheiding der twee armen vind ik een helder water en een grintbodem om te baden. Daartoe moet ik onder een dichte massa van nipa doorvaren, waarvan de lange 361 vederen zich boven mijn hoofd welven en kruisen endoor- eenstrengelen, nu eens laag, zoodat de vaart door een tunnel schijnt te gaan, dan hoog genoeg, om een koel ge- welf als van een kloostergang voor te stellen. Daar dringt het zonlicht slechts gezeefd doorheen , en werpt slechts hier en daar een scherp lichtpuntje op het ongerimpelde water , of op de onderste bladeren , levend en groen of verdord en roodbruin. Daarvan laat het eene in sierlijke bocht gekromd zijne vederen als een scherrn nederhangen , een ander hangt gekreukt in het water en spiegelt zich in de heldere opper- vlakte. Hier en daar is eene opening, waardoor een edele klapperboom zichtbaar is , of eene groep van groene pisang met wijnroode vruchtknoppen , of de goed bebouwde velden dalen van een heuveltop tot aan den oever af. Ik dacht waarlijk tot nu toe niet, dat de afgrijselijke nipa ooit een aangenamen indruk op mij zou maken! Deze kust moet zwaar bevolkt zijn , want de kampongs zijn ongeloofelijk groot. Reeds Madjene trof mij door de uitgebreidheid , maar Mamoedjoe , dat eene groote baai geheel omgeeft, schat ik op eene lengte van drieuurgaans terwijl er, voor zoo ver ik zie, overal drie of vier rijen huizen staan, zonder echter geregelde straten te vormen. Daar voor zijn er echter ook groote gedeelten van de kust onbewoond. Verdediging en handelsbelangen mogen erhier toe bijdragen om de inlanders groote, doch ver uiteenlig- gende plaatsen te doen voortrekken boven kleinere doch in grooter aantal. De wouden van klapperboomen getuigen ook voor den nijveren zin der bevolking, maarhelaas! ook groote kale plekken op de heuvels, waar het bosch voor eene kortstondige beplanting is weggehakt. Het groote verschil tusschen deze streek en tusschen Noord-Celebes is echter voor een klein gedeelte slechts schijn. Daar had ik grootendeels met lieden van Alfoerschen af komst te doen , hier met Boegineezen. De laatsten wonen steeds, zeevaar- ders als zij zijn, aan het strand, en in het binnenland 862 schijnen niet veel meer te zijn, dan eenige zeer gevreesde orang-goenoeng , die , in naam aan de vorsten van het strand onderworpen, nu en dan slechts tot het doen van strooptochten , de onbewoonde landstrook overschrijden , die hen van de strandbevolking scheidt. Ik geloof , dat wij van die bevolking in de bergstreken weinig af weten, endatzij ook zeer weinig belangrijk is. Alleen van het zuidelijkste gedeelte van Celebes zijn ook de binnenlanden goed bevolkt. De Alfoersche stammen echter in het noorden wonen bijna nooit aan de kusten , en er is meestal dwang toe noodig, om hen daar zich te doen vestigen. Gij zult u herinneren, dat ik in de golf van Tomini de majesteiten meestal ver van het strand moest gaan opzoeken. Door dat verschil in levenswijze, schijnt het onderscheid tusschen de sterkte en de welvaart der twee bevolkingen dus grooter, dan het in werkelijkheid is. Maar dat de bevolking hier heel wat wel- varender , en heel wat minder onbeschaafd is , dan daar ginds, is toch geen schijn. Daarentegen vertrouw ik de lieden heel wat minder; ik geloof, dat, ware de Grieksehe mythologie hier uitgevonden, Merkurius weinig moeite zou gehad hebben , om de handelaars en de dieven tegelijk te beschermen. 29 September. Heden avond een bezoek gebracht aan de koninklijke dames. Z. M. zelf is namelijk op reis, naar eenoordwaar oorlog is. Daar juist was het , dat ik mij onderweg aan land liet zetten, en ik bemerkte niets van oorlogen of ge- ruchten van oorlogen. In het paleis wachtten mij twee vrouwen af, de vorstin, Jong, maar vervallen en tandeloos , en hare moeder. Deze , wier huis ik betrokken heb , is zelve van vorstelijken bloede, en al hare dochters schijnen vorstelijke huwelijken gedaan te hebben. De oude dame heeft hier klaarblijkelijk zeer veel te zeggen ; het zal wel voornamelijk door haar grooten rijkdom zijn, dat zij veel 363 invloed heeft. Maar toch kan ik nit de verhoudingen op de plaats volstrekt met wijs worden. Drie of vier dames schijnen van haren man of van haar eigen geslacht konink- lijken rang te ontleenen. Een van die titels is echter slechts een eeretitel , na een gelukkigen oorlog door onze regeering verleend. Zeker zijn hier, nog minder dan op Java, de wetten en gebruiken volkomen in overeenstemming met den koran. Mij treft ten minste op vele plaatsen de groote invloed, dien de vrouwen officieel schijnen te hebben; er zijn zelfs in heel wat Indische rijkjes vrouwelijke regeerders. Boni, Tanette, Tello, vele rijkjes op Timor hebben vorstin- nen. Ook elders is dit het geval; Atjeh bereikte zijn toppunt van bloei onder eene vrouw. De tolk spreekt dan ook niet van ratoe , koningin , maar van radja perampoean , wat men door vrouwelijken koning zou moeten vertalen. Dit zou wel aanduiden , dat die dames zelven zekere rechten hebben. Nu de vorst afwezig is, is het ook zijne vrouw, die de bevelen uitdeelt, niet de een of andere rijksgroote. Deze toestanden zijn zeker ouder dan de Islam, en ik hoop, dat men mij op Makasser daarvan eenigen uitleg zal kun- rien geven '). De vorstelijke mama is niet jong meer. Zij verhaalde mij dat zij naakt liep, toen het asch regende. Dit zal u vrij orakelspreukig klinken, mij ook, maar de tolk gaf de ver- klaring. Het was mij reeds bekend, dat de inlanders altijd hunnen ouderdom aangeven, door te zeggen, welke groote gebeurtenis plaats had omstreeks den tijd toen zij gekleed werden , d. w. z. geene kleine kinderen meer waren , dus van zeven tot negen jaar oud ongeveer. Zoo vertelde een Balinees, dat hij een broek aankreeg tijdens de groote expeditie naar Djagaraga. De tolk nu zeide mij , dat die aschregen afkomstig was van den vulkaan Tamboro op 1) De uitleg, dien ik kreeg , was weiuig bevrcdigend , en bevcstigde alleen het feit , dat eene vrouw op den troon niets buitengewoons is. Mij komt dit in Moham- medaansche landen wel buitengewoon voor. 364 Soembawa. Deze uitbarsting , die ongeveer de hevigste moet geweest zijn, waarvan de wereldgeschiedenis melding maakt, had in 1815 plaats, zoodat de dame ongeveer 70 jaar oud moet zijn. Zij ziet er nog veel ouder uit, en heeft eene krijschende stem als eene gescheurde klok, die het geheele huis vult , waarin wij te zamen wonen , zij achter, ik voor. Want weder zijn in de groote ruimte binnenshuis slechts houten zuilen , hier versierd en geverfd , en naar gelang het noodig is , worden de vertrekken door matten of gordijnen afgescheiden. De chique schijnt te zijn gebloemd katoen , met bovenaan een rand van donkerder goed, liefst vuurrood. De jonge koningin heeft een paar kinderen van een jaar of tien, die heel trotsch zijn, als zij wat van mijne in- strumenten mogen dragen, en die bij gelegenheid van het bezoek de ververschingen aanbrachten , die mij weder voor- gezet werden. Het gesprek vlotte heel goed; het glanspunt was, toen H. M. mij door den tolk een weinig liet vragen van het goed, waarmede ik mij wit verf! Ik hieldmijdom, en de man verklaarde mij ook al , dat zij mijne witte kleur voor kunst hield. Toen aan de vorstin werd uitgelegd, dafr ik werkelijk van nature wit ben , zweeg zij uit beleefdheid , maar ik zag, dat zij er niets van geloofde. 30 September. Heden een bezoek aan eene andere vorstin, waarbij de oude mama ook al weder tegenwoordig was. Bij dit tweede bezoek heerschle nog meer weelde, dan bij het eerste; de vrouw des huizes was sierlijk uilgedoscht, er waren borden , kopjes, stoelen. Er werd natuurlijk minder op gelet, dat de vorken van mij geleend waren, en dat de thee, dien ik dronk , den vorigen dag bij mij gevraagd was. Zoo liet mijne gastvrouw mij heden om wat beschuit vragen, maar daarvoor zond zij mij dan ook een sarong ten geschenke. Morgen vertrek ik weder per prauw noordwaarts. 365 KROSA, 4 October. Zoek dit oord maar niet op de kaart , het zou vergeefsche moeite zijn; het twijfelt aan zijn eigen bestaan, zoo armoe- dig is het, - - maar een radja is voorhanden. Hoe ik er kwam, zal u wel blijken. Een oogenblik voor mijn vertrek kwam de jeugdige kroonprins aanloopen, terwijl ik voor het huis wandelde, stak eene hand uit, en vroeg om zeep. Ik begreep er niets van, maar kon geene verklaring krijgen, want minta sabon waren klaarblijkelijk de eenige woorden Maleisch, die het kind kende. Gelukkig kwam juist de tolk aan, en schaterde van het lachen, toen hij de zaak begreep. De koningin had gehoord (of gezien?) dat ik mij in de rivier met zeep waschte. Dat was dus het middel, waarmede ik mij wit maak! Helaas, moest ik ant woorden, dat mijn eenige stuk zeep reeds in de prauw geladen was, wat na- tuurlijk de meening der dame tot eene vaste overtuiging doet overgaan : ik wil het geheim niet verraden. Ik wed , dat zij onmiddelijk op Makasser zeep laat koopen, en zich alle dagen poetst, om alle dagen te vinden, dat zij wat blanker wordt. Kwaad zal het haar niet doen, zich eens te wasschen. Ditmaal kreeg ik een goede prauw; ik had ruimte in overvloed, en er kon gekookt worden. Toen ik echter gisteren morgen met den tolk eens goed de kaart bestu- deerde, was de slotsom, dat er eene schromelijke verwar- ring heerscht, waarvan ik wel eens het slachtoffer kan worden. De kaarten deugen niet, en het oord, waar de stoomboot mij zou afhalen, bestaat eenvoudig niet, daaris slechts eene onbewoonde baai vol riffen. Bovendien is er noordelijker eene landstreek, die denzelfden naam heeft, als het niet bestaande plaatsje op de kaart, zoodat ik in de grootste onzekerheid verkeer, wat de stoomboot doen zal, en of die mij vinden zal. Tot mijne groote verbazing vernam ik, dat niet ver van het bedoelde punt, een Hoi- 366 lander woonde, zoodat het dus maar verstandig was, in elk geval even bij hem aan te loopen. Niemand meer ver- wonderd dan de man zelf, die hier vier jaar was, in de hoop een handel te vestigen, en in al dien tijd nooit een blank gezicht zag, en nu bezoek kreeg, nu hij juist van plan was, heden het onherbergzame oord voor goed te ver- lalen. Gelukkig stelt hij zijn vertrek een paar dagen nit. Ik ben geheel besluiteloos wat te doen in de onzekerheid, of de stoomboot mij hier zal ontdekken. Er is hier eene zeer kleine bevolking onder een radja, die door zijnevrees- achtigheid volmaakt onbruikbaar is, en in den omtrek lig- gen eenige honderden van lieden uit het binnenland, die over vroegere zaken wraak willen nemen (d. w. z. brand- stichten en koppesnellen) en die slechts wachten, tot de eenige blanke inwoner vertrokken is. Het prestige is hier dus nog niet verdwenen! Maar bleef ik hier alleen, on- zeker van de stoomboot, dan zou de toestand lang niet geruststellend zijn. Bang ben ik eigenlijk niet, want die zaken worden altijd sterk overdreven, en ik ben overtuigd, dat de orang-goenoeng voor een blanke alien eerbied heb- ben, maar mijn gevolg is in een voortdurenden staat van siddering, mijn dappere jongen aan het hoofd. Komt de stoomboot dus niet spoedig, dan zal ik wel genoodzaakt zijn, te zamen met mijn lotgenoot te vertrekken, wat. in eene kleine prauw, met al zijn huisraad beladen, geen vermakelijk vooruitzicht is. Ik verheug mij overigens in eene kleine wraakoefening tegen een inlander. Van Mamoedjoe vertrok ik juist op den laatsten dag der groote vasten, die altijd door een groot feest gevierd wordt. Men wilde dus eerst den 2den ver- trekken , en ik den eersten , wat mij ten slotte ook beloofd werd. Alles was aan boord, maar de gezagvoerder ver- scheen eenvoudig niet. Deze kwam eerst den volgenden morgen, en verhaalde met een schijnheilig gezicht, dut hij had moeten slapen. Hoeveel ik er van geloofde, kunt gij 367 'denken. Hier nu wilde de man dadelijk na aankomst weer vertrekken, en ik kwam er achter, dat hij een snoepreisje naar Borneo in den zin had, waarvan de eigenaar der prauw niets weten mocht. De wind was hem gunstig, maar tot mijn spijt moest ik hem mededeelen, dat het geld sliep. Wei vier maal kwam de man terug, maar heden eerst liet ik het geld wakker worden. De wind is echter omgeslagen, en de man dus (link gestraft, waarin ik een boosaardig genot heb. MAKASSER, 6 October. Nauwelijks had ik het bovenstaande geschreven, of de boot kwam al aanzetten. Mijne waarnemingen te Krosa zullen door het kleine aantal wel niet veel waard zijn, maar ik was toch niet ondankbaar, een einde aan mijne twijfelingen te zien maken. De kapitein had op de aange- duide plaats gezocht en gezocht en mij niet gevonden , en geene kampong gevonden, niets gevonden dan een rif, dat een gat in zijn schip stootte. Onzeker watte doen, stoomde hij langzaam voort, en kwam zoodoende in ons vizier, waarop wij wanhopige signalen maakten. Er staan een paar ellendige vlaggestokken op de plaats, en toen mijn lotge- noot met eene prauw in zee stak om het schip binnen te loodsen, stond ik reeds met diens huishoudster met woe- denden ijver eene vlag op en neer te halen, terwijl de tolk met zijn neefje aan de andere stonden te trekkebekken , en mijn jongen been en weer Hep zonder iets uit te voeren , als de vlieg uit de fabel. Ik behoef u niet te zeggen, met welk eene vreugde ik vernam, dat op de boot eene vlag werd geheschen als antwoord. Hoe vuil het aan boord was na eene reis, zal ik niet trachten te beschrijven. Niets kan u daarvan een denkbeeld geven. Bovondien was het schip vol inlanders, die voor de regeering uit Toli-Toli waren afgehaald. De reis was echter gunstig RESIDENTIE AMBOINA. AMBON, 10 Maart. Reeds drie dagen zijn wij te Ambon en eerst sedert gis- teren ben ik aan wal ; den tusschentijd heeft de resident gebruikt om te bedenken , of hij mij aan transportmiddelen kon helpen. Zijne slotsom was , dat het niet kon ; de mijne was echter dat het wel kon , en tot deze overtuiging wist ik ook den resident te bekeeren, en zoo nam ik gisteren mijn intrek bij de familie v. G., die de Indische gastvrijheid schitterend handhaaft, door een geheelonbekende, meteene aanbeveling van een half onbekende, vriendelijk te huis- vesten. Ketjil, die op reis steeds zieker werd, liet ik on- middelijk naar het hospitaal brengen, waar hij sedert ligt te sterven. Daarbij moet ik u nog een klein voorval van de reis verhalen. De jongen lag gedurende het dekwasschen in het water en vroeg mij om een gemakkelijken stoel. Nu had een der passagiers , een zendeling uit de Minehasa , eenige meubels aan boord , en zoo ging ik hem om een stoel voor den zieke vragen. Wat denkt gij, dat het antwoord was? En moet dat dan juist mijn stoel wezen? demijnen zijn zoo wrak. Als die man een godsdienst van liefde aan de inlanders predikt , mag hij er wel bijvoegen, let top mijn woorden en niet op mijn daden. Ik heb reeds een anderen bediende , een Christusmensch , die er zonder sarong of hoofddoek vrij gemeen uitziet ; deze beide stukken dragen deze afvalligen nooit, doch met een 369 broek en eene soort kiel van lichtblauwe stof zien zij er uit als schooljongens in de vlegeljaren. Mijn exemplaar heeft nog nooit gediend , wat wel kans geeft op eenige onschuld , maar veel dressuur noodig maakt, wat vooral lastig is, omdat het Ambonsche Maleisch nog al verschilt van dat van Java , zoodat mijne weinige kundigheden op dat punt mij nog niet eens veel helpen. Het vooruitzicht is overigens niet rooskleurig ; men heeft mij algemeen de Ambonsche Christenen nog al boefachtig afgeschilderd , lui, bijgeloovig, ongodsdienstig en oneerlijk - - al wel voor eene keer. Of het gouvernement wel doet, met hier uiterst liberale predikanten heen te zenden , weet ik niet ; het zou hier misschien wel beter zijn zulke lui met eene portie hel en duivel te lijf te gaan. A. b. v. h. ss. Anjer, 12 Maart. Heden morgen vertrokken , maar eerst gisteren avond nog het bericht ontvangen , dat de brave Ketjil overleden is. Het is mij een zeer groot verlies en een onaangenaam denkbeeld, dat het mijne reizen in den regentijd zijn, die hem het leven gekost hebben. Zijn opvolger doet zijn best en is voorloopig nog bang voor mij, wat geen kwaad kan, maar ook voor de toekomst is deze verandering ongelukkig , want de Ambonsche Christenen aarden nooit op Java , zoodat ik wel niet voor 't laatst van bediende veranderd ben. De Anjer is een gouvernements-stoomschip , opditoogen- blik belast met het overbrengen van troepen naarWahaai, ongeveer op het midden van de Noordkust van Ceram ge- legen. Daar is de eer van het gouvernement aangetast door de heeren Alfoeren, zoodat wij de krijgstrompet gaan steken. Wij moeten toch aan de Alfoeren bewijzen, dat het zeer natuurlijk is, dat wij, en niet zij, op hun eiland de baas zijn. Op dit oogenblik liggen wij stil in de baai van Sa- paroea, een eiland oostelijk van Ambon , waar boodschappen te doen zijn. Het weder is zonneloos , anders zou het uitzicht 24 370 werkelijk fraai zijn eene ronde baai , waarvan de ingang bijna gesloten is door eene heuvelachtige landtong in de verte, en eene witte kontroleurswoning met eene benting boven op eene klip, die heel aardig uit bet groen komen kijken. Ik kan daarentegen maar niet vinden, dat de baai van Ambon , die ik nu tweemaal bevaren heb , den grooten roep verdient, die er van uitgaat. Ambon zelf is bepaald leelijk; een groot, dor plein, dat hoegenaamd geenuitzicht heeft, omdat bet fort tusschen bet plein en de baai ligt. Verder nauwe straten, waarop kleine huizen uitkomen, die dicht naast elkander staan. Zelfs bet residentshuis , hoewel dit veel vertooning maakt, is niet veel bijzonders. De tuin is mooi maar verwaarloosd. Reede van BESSI , 15 Maart. Gisteren morgen bereikten wij Wahaai , maar, daar er bier eenige onderhandelingen aangevangen zijn, liet de militaire kommandant zich naar deze plaats brengen , die een weinig westelijker ligt en waar wij tot morgen middag zullen blijven. Gisteren hebben wij te Wahaai, een verloren post indien er een bestaat, een gezelligen avond gesleten bij den kom- mandant, die met zijne familie en met nog een officier hier bet leven van een balling leidt. Voor het oogenblik zijn er twee officieren meer en baadl zich Wahaai dus in vreugde. Daar wij die twee officieren hierheen brachten, is het tot nu toe aan boord zeer gezellig geweest. De kust van Geram is niet schoon , of was het misschien te mistig, om alles te zien? De baai van Bessi tenminste komt mij niet leelijk voor, zoodat ik benieuwd ben die mor- gen bij daglicht te zien. Maar verder was al , wat wij van de kust zagen, een glooiende oever, onafgebroken met zwaar bosch bezet. Het eiland Geram brengt zeer woeste Alfoeren voort, die groot en sterk zijn en nog koppesnellen , alsofzij niet wisten, dat de negentiende eeuw die der beschaving is; dan prachtigehoutsoorten, waarvan die reusachtige tafels 371 gemaakt worden, die de lui naar Holland meenemen en dan in onze kleine kamers niet kunnen plaatsen ; bonte schelpen , die gij in elk museum kunt bewonderen ; en ko- ningen zooveel als bij ons politieagenten ; en sago, die het eenige voedsel van die reuzen is, en zie verder Valentijn of iemand anders. Fraaier dan de Noordkust van Ceram zijn de stratenten noorden en oosten van Ambon en aan den Westhoek van Ceram. Altijd groene eilandjes , eene enkele maal door eene kampong verlevendigd en andere eilandjes in het nevelachtige verschiet. Wei doet menige plek het denkbeeld oprijzen : ahier eene villa, daar een koepeltje met een gondel ; maar toch vallen mij de Molukken tot nog toe bitter tegen. De natuur heeft iets kleins, de vaart is zeer lief, maar vervelend lief, lief nit een doosje ; hier leert men eerst recht leve Java! roepen. Hebt ge dePreanger, Dieng en Patjitan be- zocht, dan zijn de kalme schoonheden van Ambon aan u verloren. Toch heeft de riatuur hetzelfde karakter, maar op verkleinde schaal ; als men Java liet zinken totdat alleen de bergtoppen als eilanden boven de zee uitstaken , dan zou men de Molukken hebben. 16 Maart. Ik heb mij niet vergist; zooeven hebben wij een zonne- nestraal gehad en toen was het landschap werkelijk schoon. Eerst een lage bergrug , van zeer afwisselende hoogte , waarvan het zware geboomte tot in het water afdaalt en in het naauwelijks gerimpelde water van die lange beelden geeft , die zich eerst onder uwe voeten schijnen te verliezen , of die op eens door een schitterende zilveren streep worden afgesneden. Boven dien rug rijst plotseling een steile berg omhoog met hoekige en kantigeuitloopers, terwijlhier en daar een naakte rots uitsteekt tusschen de woudbeklee- ding, die door de nevelachtige lucht blauw gekleurd is. Maar geweldig eenzaam is het schoone tafereel ; er staan 372 hutten , maar de bevolking is gevlucht en geen vogel fladdert boven de boomen , die daar slechts schijnen te staan om zich in hun eigen aanzijn te verheugen. Gisteren avond moest ik zeer voorzichtig zijn om bij het naar bed gaan niet op een koning te trappen. Daarvan lag een partijtje onder de etenstafel in de kajuit , zoodat het nauwe gangpad met eenige handen en voeten bezaaid was. Ik heb mij er echter gelukkig doorhenen gekronkeld. Voor het eiland GISSER, 18 Maart. Officieren en koningen hebben wij weder te Wahaai af- gezet en stoomden nog des avonds door. Gisteren morgen niets gezien dan de vervelende kust van Ceram , die er even dom uit bleef zien. Des middags kwamen wij bier voor anker en ik vond al dadelijk eene zeer geschikte observatie- plaats. Heden hebben wij Gisser rondgewandeld , een aller- kleinst koraaleiland , volkomen volgens model. Een ring van koraalzand , met laag, eentonig kreupelhout dicht be- groeid en slechts op eene plaats afgebroken , om aan de zee toegang te geven tot een zout binnenmeer. Dit meer was verrukkelijk , toen wij het zagen. Ter linkerzijde ging juist de zon onder en wierp hare gloeiende stralen over den vlakken waterspiegel , die ingesloten is door allerlei land- tongen , waarop het lage geboomte zwartgroen en scherp afgeteekend het gouden water van den gouden hemel scheidde. Hier en daar steken er vroolijk de lang niet armoedige woningen uit, en den achtergrond vormen de hooge bergen van Ceram, dat er aan dit einde uitziet, alsof de rolsen zoo even uit den hemel zijn komen vallen , zoo scherp en hoekig en bochelig zijn er de bergen , die dof loodkleurig getint waren, om tot het kontrast mede te werken. Het was een genotvol gezicht van de liefelijke , droomerige soort , die men in Indie het meeste waardeert, omdat zij het zeld- zaamste is. Het is haast onbegrijpelijk, hoe de plaats er zoo welvarend 373 kan uitzien; het eiland brengt geene klappers voort, geen pisang, geen rijst , mais of sago. En toch zijn de hoofden goed gekleed en de bewoners, waaronder men Maleische, Chi- neesche en Papoeasche typen op de vermakelijkste wijze dooreen gehaspeld ziet , zien er welvarend , jolig en niet al te smerig uit, en hunne huizen zijn zeker beter, dan wat ik daarvan op Geram te zien kreeg. De lui zijn ook nog al tamelijk gekleed , terwij de Alfoeren van het groote eiland al met heel weinig tevreden zijn ; - - de heeren met eene streep van geklopten boombast, de dames met een touwtje en een stukje bamboe drie duim breed en een palm lang. Dit laatste smaakvolle kostuum heb ik tot mijn spijt niet zelf gezien. De oorzaak van de welvaart hier ter plaatse moet alleen in het handelsverkeer te zoeken zijn. De pro- dukten van Nieuw-Guinea worden grootendeels hier aange- bracht en door handelaars van Ambon en andere plaatsen weder afgehaald. 21 Maart. Schrik maar niet als ik zeg, dat de Anjer weggestoomd is en ik alleen ben achtergebleven , want volgens belofte zal ik niet langer dan tot morgen voor Robinson Crusoe be- hoeven te spelen. Er moest nog op een punt van Ceram vrede gesticht en een boosdoener ingerekend worden. Daar mijn werk nog niet afgeloopen was, verzocht ik om te mogen achterblijven, en zoo ben ik thans de gast van den burgemeester , die mooi met mij geschoren zit, want hij vreest , geloof ik , dat ik gedurende een dag een geweldig gat in zijne winterprovisie zal slaan. De mogelijkheid hiertoe werd mij echter niet gelaten, want mijn maal bestond uit twee pooten van een mager kipje, rijst, die niet al te fraai was en gezouten eieren ; ik verbeeld mij , dat Lucullus iets meer had. Ook schijnt het tot de eigenaardigheden van een eiland te behooren, dat er geen visch is, ten minste ook die kon men mij niet verschaffen. Gelukkig heeft de kom- 374 mandant van de Anjer mij van thee en wijn voorzien. Ik schaam mij , dat ik van dezen nog geen melding maakte ; hij is een zeer aangenaam mensch , met wien ik het aan boord recht gezellig heb. Vrijdag is niet zoo zwart, maar ook niet zoo slim, als die uit mijn kinderboekjes. Hij leeft tot nog toe van knorren krijgen, want, als hij niet zondigt uit onhandigheid , dan doet hij het uit overgrooten ijver, en in beide gevallen sidder ik voor mijne instrumenten Zijn groote deugd is, dat hij sterk is, wat de Maleiers van Java bijna nooit zijn. Onder de visschen, die hier niet voorkomen, behooren ook de haaien en dergelijke aanvallige wezens, zoodat ik een heerlijk zeebad nam, tot groot genoegen van het publiek, dat in groote menigte kwam kijken, vooral de hoop van het vaderland. Daarna bezocht ik de societeit, want aan de landingsplaats vond ik heel wat volk bijeen, klein en groot, ook eenige dames , doch daarvan juist niet de jongsten , hoewel mij toch een jeugdig lachje ten deel viel. Eenige inlanders waren aan het spelen , anderen hielden eene levendige , donkerbruine konversatie , want men bemerkt duidelijk de nabijheid van Nieuw-Guinea aan de vele zwart- bruine gestalten met hevig kroeshaar en dikke buikjes. Van deze laatste soort kan ik de dames waarlijk niet tot het schoonere geslacht rekenen. Gelukkig zijn er nog genoeg vrouwen , die niet tot dat afzichtelijke ras behooren , want anders zou mij niet verre van de societeit een tooneel be- dorven geweest zijn, waarvan ik wenschte, dat een groot teekenaar het in mijne plaats gezien had. Over de ope- ning, waardoor het binnenmeer met de zee gemeenschap heeft, ligt eene brug van misschien 100 meters lengte, die bijna voor koorddansers alleen begaanbaar is. Over zwiepende jukken ligt eene plank, geheel ongespijkerd , en van leuningen is geen spoor te vinden. Daarover been trok heden avond eene lange reeks van vrouwen en kinderen, meest alien met eene groote waterkruik op het hoofd. Met 375 achterover gebogen bovenlijf, met een geheel naakten arm omhoog om de kruik in evenwicht te houden en met den anderen uitgestrekt om van elk steunsel gebruik te maken , kunt gij u licht voorstellen , hoe schoon deze toch reeds zoo slanke en sierlijke lichamen waren. Den achtergrond verschafte de ondergaande zon, zoodat elke donkere figuur zich scherp afteekende en ontsnappen konden mij ditmaal de dames niet; daartoe biedt eene plank over bet water weinig gelegenheid aan. Na het eten genoot ik eene tweede schilderij van groote schoonheid. De voile maan scheen heerlijk aan den wolk- loozen hemel. Enkele boomen en huizen zwart en kantig, en daar tusschendoor de zee zichtbaar met de matte , kleur- looze verlicbting, die zij des nachts hebben kan. Slechts bier en daar, waar de opkomende \ioed aan den oever een rimpel veroorzaakte , was een scbitterend wittestreep, die, dan bier , dan daar afgebroken , steeds veranderde en steeds scheen te verdwijnen , om toch altijd voorhanden te zijn. Een scherp kontrast met al dit wit en zwart vormden op zee een dozijn roode lichtpuntjes. Het waren knapen, die met fakkels op de vischvangst uit waren, wat, naar mijne tafel te oordeelen, een hopeloos werk moet zijn. Reede van BANDA , 22 Maart. Ik werd in tijds te Gisser afgehaald, wat rnij zoo erg onaangenaam niet was, en wij stoomden hierheen, 'om eenige koningen en boeven af te geven en heden avond weder naar Ambon te vertrekken. Dit is reeds de tweede maal, dat ik zulk een vluchtig bezoek aan Banda breng en ditmaal komt het mij heel wat schooner voor, dan toen ik het de eerste maal met gestadigen regen zag. Zooals wij liggen, stijgt ter linkerhand de scherpe kegel van den Goe- noeng-Api op, waaraan het liefelijke Banda-Neira vastge- hecht schijnt te zijn , waarvan de witte huisjes vroolijk aan den voet van een groenen heuvel liggen , waarop ter halver 376 hoogte het fort Belgica ligt. Dan komt weder een open vak, waar de zee den eenigen horizont vormt en dan de groene wal van Lonthoir, die zich rechts en achter ons uitstrekt. Daar zijn de meeste notenperken en daar komen de schatten van daan, die sommige Bandaneezen in den waan gebracht hebben, dat, als men plotseling zeer rijk wordt, men ook even plotseling beschaafd is. Op de plaats zelve heb ik reeds oude en nieuwe kennissen gevonden, zoodat ik niet geheel vreemdeling zal zijn, als ik met de volgende mail weder hierheen ga. AMBON, 29 Maart. Den 24sten des avonds bier gekomen, en nog bij mijn gastheer binnengestapt, waar men mij ten negen ure nog wel wilde ontvangen. Gisteren en beden was het Paschen. Een van de wegen, die op de kerk uitloopen, gaat toeval- lig langs de plaats , waar ik mijne tent heb opgeslagen , zoodat half Ambon voor mij defileerde. Gisteren waren het de half-blanken , (heel-blanken gaan bijna nooit) ; heden waren het de in het geheel niet-blanken , wat mij vermoe- den doet, dat er van daag in het Maleisch gepreekt werd. Allen waren in het zwart, want het ideaal ook van de in- landers is hier iets, dat op een jas gelijkt, van eene of andere zwarte stof, en ook de Ghristinnen dragen sarong en kabaai zwart, wat gedrochtelijk staat. Enkele dandy's verstouten zich zelfs een rok aan te hebben en een zijden hoed op, model Louis Philippe of iets ouder; enkelen heb- ben daarbij bloote voeten, om het potsierlijke van hunne verschijning te verhoogen. De halfbruine dames hebben haar allerbeste tuig aan , altijd zwart , maar toch liefst hier en daar met een koket strikje, of kantje, of dasje, dat ver van zwart is. Elk heeft minstens een handschoen, doch niet aan, maar in de hand, zoodat het een van de altaar- geheimenissen is, hoe lang zoo'n kerkhandschoen wel duurt , en elk een parasol. Zonderling genoeg ging de geheele sleep van dames tusschen mij en de zon door, en toch waren alle parasols naar mijne zijde gekeerd. Dit deed mij sterk vermoeden en toen zij uit de kerk terugkwamen werd mij dit bevestigd dat veel van de kerkblikken onder den parasol doorgleden , natuurlijk alleen om te weten , hoe zulk een sabbath-schender er wel uitziet. De geheel bruine dames maakten er geen eens kerkblikken van, maar zeer uit- dagende door-de-week-blikken. Dezen dragen den sarong hooger of lager bij den grond, al naar zij witte kousen bezitten of niet. Deze eigenaardige Ambonsche liefhebbe- rijen maken, dat oude kleederen en schoenen bier zeer in trek zijn, ten minste wat zwart is of geweest is. Op elke vendutie ziet men hier afgedragen kleederen en die halen goede prijzen. Zelfs heb ik gehoord van eene geheele familie op Semarang, die de afgedragen kleederen aan een broer op Ambon stuurde, om daar bij venduties ingelijfd te worden. De plaats van mijn observatorium is ook in andere op- zichten niet onaardig, want in de buurt ligt de soldaten- kerk, de kantine, die natuurlijk ook dezer dagen druk be- zocht was. Zoo hoorde ik van de dapperen allergrappigste vermoedens over mijnen arbeid, waarvan ik er u een paar niet onthouden wil. N. 1. Zeg, is dat nou natuuronderzoeken ? Ben je gek, der wordt niet met instrumenten natuuronderzocht. Ja , maar bij moet den wind en het mooie weer en den bliksem nazien. (die wist het). Nou goed, maar dat is geen natuuronderzoe- ken. N. 2. a Zou dat nou al weer een kunstemaker zijn ? (Deze had zeker op Java een troep acrobaten ge- zien; er is er kort geleden een met een tent ge- weest, dit was zeker de analogic.) N. 3. Zou dat photographic zijn ? 378 Neen, voor photographie is een donker hok noodig. Hij zit zeker te telegrapheeren. N. 4. a Wat doet die kerel toch? 't Kan me niks (die had wat heel druk de kerk bezocht) maar het is net of die het voor zijn pleizier doet, want van morgen vroeg zat hij er ook al. Indien mij na Java, waar ik voor photograaf gehouden werd, nog een greintje ijdelheid overgebleven is, dan is er dunkt mij alle hoop, dat het er hier uit is gegaan. Voor photograaf word ik overigens dikwijls aangezien ; ergens op Java liet de domine aan den hotelhouder vragen , of die man goed photographeerde en of ze hem dan ook maar eens bij den domine wilden sturen. 2 April. Ik ben verhuisd. De heer v. G. toch is naar Banda over- geplaatst en het huishouden wordt dus ingepakt. Een zijntT vrienden heeft mijn begrip van de Indische gastvrijheid zoo mogelijk nog hooger doen klimmen, door met mijn gast- heer en zijne familie ook mij te logeeren te vragen. Daar in beide huishoudens kinderen zijn, is dit waarlijk niet weinig verdienstelijk. Over enkele dagen wordt de mail verwacht, waarmede ik naar Banda zal terugkeeren. In- tusschen moet ik al weer een nieuwen jongen nemen. Mijn eerste Christen heeft zoo spoedig aangeleerd , dat hij na eene maand reeds al te handig is, vooral in geldzaken. Toen hij daarover onderhouden werd, vroeg hij eenvoudig zijn ontslag, verontwaardtgd over een meester, dieertegen protesteert om bestolen te worden. Er is een stuk, dat de familie v. G. niet heeft kunnen inpakken, namelijk een kasuaris. Hij werd ter dood ver- oordeeld en gisteren door ons opgegeten. Het zal u ver- wonderen , dat dit groote dier eetbaar is , en niet alleen dit , maar het vleesch is zeer fijn en smakelijk , zoolang het dier 379 jong is. Het is hier zelfs eene zeldzame lekkernij ; omdat de kasuaris geen vruchten eet, is het een duur beestje om op stal te hebben. Den laatsten dag, dat ik aan het observeeren was, kwam er een inlander bij mij met een volwassen kasuaris aan een touwtje. De man had zeker ook gehoord , dat ik natuuronderzocht , en begreep dus , dat ik van alle vogels gediend moest zijn. 5 April. Gisteren avond is de boot aangekomen met den nieuwen resident aan boord, zoodat ik in het gezelschap van zijn voorganger naar Banda zal reizen. Daar de boot morgen vertrekt, zal ik hier weinig bijvoegen, maar ik moet u toch melden, hoe mijne ervaring op het gebied vanAmbonsche bedienden al grooter en treuriger wordt. Na Mattheus kreeg ik Jozef, dien ik echter maar eenige uren had. Toen ik hem namelijk zeide, dat hij bij de politic een pas moest gaan vragen (ik begrijp niet recht waarom , maar op Ambon geschiedt dit nog) , vroeg hij onmiddelijk zijn ontslag. Toen ik daarna hoorde , dat hij juist zes maanden wegens diefstal gezeten had, verwonderde het mij niets, dat het woord politic hem eene rilling op het lijf joeg. Mijn tegenwoordige exemplaar heet Johannes ; gij ziet , dat ik geheel in het Nieuwe Testament verzeild ben. De inlanders hebben bijna uitsluitend bijbelsche namen en daarvan niet altijd de meest alledaagsche ; men zegt mij , dat er ook Zefanja's en Nico- demussen voorkomen. Daarnaast maken familienamen als Levakabesi of Latuperisa geen kwaad figuur. Want de inlanders hebben namelijk stamboomen ; er bestaat voor inlandsche Christenen eene soort van burgerlijke stand, die door de predikanten wordt bijgehouden. Een meisjes- naam is evenmin bijbelsch als alledaagsch : Douairiere. Zeker heeft iemand het visitekaartje eener weduwe te pakken gekregen en gedacht , dat douairiere een Hollandsche voor- naam was. Voor een jong meisje is deze naam al even lief 380 als voor eene getrouwde vrouw en die beide stadien zal de bezitster loch dienen te doorloopen , eer zij haar doopnaam verdiend heeft. Gij begrijpt wel, dat Jozef en Mattheus de ongunstige meening niet bij mij hebben uitgewischt , die men over het algemeen van de Ambonsche Ghristenen koestert. Gewoon- lijk is zulk een individu gedoopt ; op afgelegen plaatsen geschiedt dit , wanneer er eens in de zooveel jaar een pre- dikant komt , zoodat het dan veel van eone Mennonieten- plechtigheid krijgt. Somtijds heeft een Christen ook belijdenis gedaan, hoe, dat weet Joost. Verder bestaat zijn Christen- dom hieruit, dat hij veelal niet naar de kerk gaat, dat hij geen hoofddoek en geen lijfdoek draagt, dat hij te trotsch is om iets uit te voeren en dus niet ongaarne door diefstal in zijn levensonderhoud voorziet, dat hij veel van sterken drank houdt en verbazend veel van psalmen zingen. Dit laatste kan men op Ambon den ganschen dag door hooren. De psalmen worden uitgebruld on ge veer zooals bij ons : o , moeder ! die zeeman ; alleen is het vervelender. Ook hier zegt men mij overigens, dat het Christendom voor onze politick zeer dienstig is. De Christusmenschen gevoelen zich minder onze onderdanen dan wel onze broe- ders ; - - zij kunnen zeker niet op onverdeelde wederkeerig- heid rekenen. Wat er ook gebeuren moge, kunnen wij op de Amboneezen als bondgenooten staat maken, en dat zij goede soldaten zijn, bewijzen zij dagelijks op Atjeh. Een ding moet ook gezegd worden, de Ambonsche Christenen zijn vrij goed onderwezen ; zij kunnen alien lezen en schrijven. Het zou overigens ook hier oneerlijk zijn , de fouten van de Ghristenen geheel op rekening van het Christendom te schrijven. De inlander werden in der tijd door de Portu- geezen met geweld bekeerd ; die methode van overtuiging is voldoende bekend. Later hebben wij hun eenvoudig ge- zegd, dat zij niet meer Roomsch waren , maar Protestantsch. Op zulk eene wijze mogen wij er ons niet over verwonderen , 381 dat het niet juist de deugden der Christenen zijn, die door de inlanders worden overgenomen , maar wel die kleine erfzonden, die toch in hun karakter liggen. De waan van, door hunne bekeering alleen, beter te zijn dan hunne hei- densche breeders, heeft gemaakt, dat zij over kleinigheden als diefstal en drank nog gemakkelijker heenstappen. En ons voorbeeld zal hen waarlijk niet verbeterd hebben. Het is overbekend , dat in de dagen der Gompagnie in de Mo- lukken meer geknoeid en gestolen werd dan ergens anders. Dat in Indie vroeger veel gedronken werd , is even bekend , en ook thans nog is het vooroordeel niet geweken , dat een Europeaan zich door arbeiden zou verlagen. Welnu, men heeft den inlanders gepredikt, dat alle menschen gelijk zijn , en het is op die drie punten , dat zij hunne blanke mede- christenen hebben nagevolgd. BANDA, 9 April. Ik ben hoogst gezellig gelogeerd bij den assistent-resident in een keurig logeergebouw achter in den tuin, uit twee kamers en een voorgalerijtje bestaande. Ik zit daar te midden van allerlei pluimgedierte ; gij weet, dat de Molukken het paradijs zijn voor alle vedervee. Voor mijne deur twee groote duiventillen , naast mijne slaapkamer een even vreemde als leelijke roofvogel met een snavel als een theelepel; pape- gaaien en kakatoea's in alle kleuren en op het plein onder de duiventillen eene gansche kudde van heerlijke kroonduiven. Maar meer bepaald de gast van mijne voorgalerij is eene zwarte kakatoea. Die afzichtelijke dieren zijn pas uitgevonden en dus nog zeldzaam en duur. Zij zijn dof blauwzwart , de kop is buiten eenige verhouding groot en ziet er onafge- werkt uit ; hij is alleen een excuus voor het naar verhouding nog veel grootere mondstuk. Hiervan strijken de twee kaken zijdelings over elkander heen als de plaatsnijder in eene ijzergieterij en het heer ziet er wel uit, alsof hij er volstrekt niet verlegen voor zou staan om een niet al te dik stuk ijzer 382 door te bijten. De bovenkaak eindigt in eene scherpe punt van vier of vijf duim lengte en ook wanneer de bek gesloten is, kan men van ter zijde tusschen de twee kaken doorzien. Achter den snavel zijn een paar roode wangen van een kalkoen gekopieerd. Ook de kuif is veel te groot, zoodat als die opstaat, een volslagen gebrek aan achterhoofd merk- baar wordt ; waar het schepsel zijne groote en kleine her- senen bergt is een raadsel. Tn het geheel maakt het dier in den hoogsten graad den indruk van kracht en van dom- heid; het gelijkt wel een niet geheel geboren vogel. Zegt overigens kakatoea even als zijne witte neven. Van Ambon moet ik u nog melden, dat ik den laatsten dag de plechtige overgave van het bestuur bijwoonde. Dit ging lang niet in alle vormen; er was zelfs een en ander, dat volstrekt niet in de vormen was, maar voor mij was het weder iets nieuws. Het grootste slachtofTer van de zaak is de nieuwe resident. Dadelijk na aankomst van de boot ging volgens voorschrift eene kommissie den nieuw aange- komene verwelkomen en vragen , wanneer hij wenschte aan wal te gaan. Maar tevens werd er officieus bij verzocht, om dien dag nog aan boord te blijven , omdat de eerebogen nog niet klaar waren. Zoo had de arme slaaf zijner groot- heid scheepsarrest voor vierentwintig uren. Waarschijnlijk was hem niets onaangenamer , na de lange zeereis van af Batavia. Ik kon bij deze gelegenheid voor het eerst de Moluksche dansers bewonderen, want zelfs uit het binnen- land waren de lui opgekomen om den nieuwen bestuurder van het havenhoofd tot aan het residentiehuis te omdansen. Ik zal maar niet trachten de halsbrekende namen van de verschillende dansen te noemen, want ik ben toch nognift achter het onderscheid. Er wordt gedanst met of zonder wapenen, met of zonder zeer sierlijke pluimen van kleine veertjes gemaakt en met of zonder allerlei andere grappen. Maar hierop schijnt alles neer te komen , dat de lui zich allcr- potsierlijkst toetakelen , in zekere niet te begrijpen orde gaan 383 staan, en dan van het eene been op het andere langzaam overwippen als een beleedigde papegaai aan eene ketting. Niet eens de contorsien van de Javaansche danseressen , niet dien rythmus en die symmetric ik kan het alleen leelijk noemen. Wat de pakjes aangaat, maken gebloemd katoen en wit gordijngoed de hoofdzaak uit. Maar het fraaiste is het hoofddeksel, eene onbegrijpelijke massa van kippe- en paradijsvogelvederen, een woud van wuivende pluimen. 19 April. Mijn lang stilzwijgen is aan een vroolijk tochtje naar Lonthoir te wijten. Vrijdag des namiddags, bij eene felle hitte , vertrokken wij per roeiboot. Drie man waren wij ; mijn gastheer van Ambon en de heer B. , van wien ik hier allerlei beleefdheden geniet. In drie kwartier waren wij op Selamme , een plaatsje op den Noordspits van Lonthoir , vanwaar wij omniddelijk op zeer eigenaardige wijze ver- trokken. Eene steile , afgebrokkelde steenen trap voert namelijk rechttoe de hoogte op tot aan den kam, die hier niet hoog is. Groot-Banda of Lonthoir toch bestaat uit een enkelen bergrug; zooals u bekend zal zijn, is het volgens de theorie het overblijfsel van den rand van wat eenmaal een krater van onbegrijpelijke afmetingen moet geweest zijn. De tegenwoordige Goenoeng-Api zou dan de treurige ver- tegenwoordiger van zijn reusachtigen voorganger zijn. Als een echte krat errand stijgt Lonthoir overal steil, somtijds loodrecht, uit zee op en is verdeeld in dwarsribben en ravijnen , die klein zijn , maar kwaadaardig. Boven aan de trap stonden drie paarden gereed om ons berg op, berg af, naar ons doel te brengen. Dit was het notenperk Laoetan, dat aan den achterwal ligt. De weg is natuurlijk weder het voorbeeld van wat een weg niet moet zijn. Een groot gedeelte bestaat uit trappen en om over eene beek te komen, daalt men in in het ravijn af, door- waadt de beek en klimt dan weer op, zoo steil als de 384 wanden maar belie ven te zijn. Heeft het geregend , dan heeft men de keus tusschen steken blijven of in den modder rollen. Bij de opheffing van het monopolie heeft de regeering wel bepaald , dat de wegen door de perkeniers zouden onder- houden worden , maar niet in het geval voorzien , dat aan deze bepaling niet voldaan zou worden. De perkeniers aan den voorwal, die den weg niet noodig hebben , doenerliefst niets aan en die op den achterwal, op loffelijke uitzonde- ringen na, weinig, terwijl de regeering hen niet kan dwingen. Maar die slechte weg slingert prachtig langs de zee , nu eens laag aan het strand, zoodat men de effene zee door een sluier van slingerplanten ziet glinsteren, dan weder hoog door de rotsen, zoodat men aan de eene zijde het dichte woud heeft en aan de andere zijde den zonnigen spiegel diep onder de voeten. Dit is geen beeldspraak, want op sommige plaatsen heeft het water de rotsen zoo uitge- hold, dat de weg als het ware tusschen hemel en aarde zweeft. Het geheele eiland is een enkel bosch. En waar staan dan de notenboomen, vraagt gij? Wel in het bosch. Even als meest alles in Indie , worden ook de kostbare noten maar aan de lieve natuur overgelaten , die hier stelselmatig een te goede moeder is. Men hakt wat boomen om, hier wat en daar wat, en volgens hetzelfde beginsel laat men er eenigen staan , die schaduw zullen geven en tegen stormen beschutten. Dan plant men notenboompjes zonder eenigen regel en zegt tot de boomen : groeit en tot de arbei- ders : plukt. En die plukken noten, gedurende een paar maanden meer dan anders, maar het geheele jaar door komt het goud binnen en de gelukkige eigenaar houdt zijn beurs open, en als hij nu en dan eens wakker wordt, ledigt hij de beurs in de geldkist. Deze voorstelling zal wel niet van overdriving zijn vrij te pleiten, maar het is waar, dat, al zijn enkele wakkere Bandaneezen op verbetering bedacht, de kultuur over het 385 algemeen vrij gebrekkig is. In de meeste perken ziet men den grond overwoekerd door onkruid , dat zijn aandeel van den voedenden bodem verlangt. Bijna nergens worden de te oude boomen door jonge vervangen en op vele plaatsen ziet men ze veel te dicht opeen groeien. Of er ooit proeven genomen worden, orn te zien in hoeverre snoeien of be- mesten de vruchtbaarheid bevorderen, weet ik niet. Ook zijn de bezittingen veel te groot om veel verbetering te ver- wachten , en waartoe ook ? Noten van uitstekende hoedanig- heid brengt tot nog toe alleen Band a voort en de weinige eigenaars hebben de wereldmarkt in handen. Maar als de Bandaneezen zoo voortgaan, zal bet einde den last dragen. Elders zal men de kultuur verbeteren, zoolang verbeteren, totdat men op Banda plotseling bernerkt , dat de noten van andere streken even hoog in prijs zijn als de Bandaneesche , en dan zal bet te laat wezen. Maar ik moet herhalen, dat er op Banda enkelen zijn, die een beteren weg op willen. De notenboomen krijgen , zoodra zij vrij staan , eene sier- lijke, kegelvormige kruin en de stammen kunnen een voet middellijn of iets meer bereiken. Maar hier in bet bosch zijn bet meestal krachtige heesters van twintig tot dertig voet hoogte. De gladde, donkere bladeren, als die van den laurier doch kleiner, zijn dun gezaaid en vormen een scboon netwerk , waartusschen in rijken overvloed de noten prijken. In gesloten toestand is de vrucht niet bijzonder fraai, zij gelijkt dan op eene groote, grijsgele bergamotpeer. Zoodra als de noot echter rijp is en in twee helften openbreekt, is er geene schoonere vrucht denkbaar. Het vleesch is van binnen sneeuwwit, in de binnenste holte ligt eerst de foelie , die eene soort bloem vormt van een glinsterend amaranthe- rood en tusschen de mazen daarvan is de muskaatnoot te zien, even giinsterend als de foelie, doch donkerbruin. Eigenlijk is dit nog weder een bolster, die verwijderd moet worden eer de noot voor den dag komt, zooals wij die in Europa kennen. Natuurlijk hebben wij bij deze gelegen- 25 386 held nog eens gelachen om de welbekende order, die in de dagen der Gompagnie uit Holland kwarn, om op Banda meer noten en minder foelie te laten planten. Behalve de vele perken, die door den weg doorsneden worden , hebben wij er twee meer bepaald bezichtigd. Beide malen natuurlijk de hoogte op, en vooral van het hoogste punt van Laoetan uit , genoten wij een prachtig uitzicht op al de eilandjes van de Banda-groep. Het heeft iets van een groot park, door een kolossalen Zocher aangelegd. Vanwaar uit ook gezien, heeft Banda iets liefs en iets kleins, al ziet de Goenoeng-Api er met zijne rookwolk ook nog zoo dreigend uit. Natuurlijk hadden wij op dat schoone punt niet lang vertoefd, eer ons een zware regenbui verrastte, want op Banda en Ambon regent het bijna dagelijks. Goed afgeteekende moessons heeft men er eigenlijk niet. Wij vonden eene schuilplaats , maar de weg was glad geworden ; ik had schoenen zonder hakken aan, en ik werd zeer be- slijkt, beslijkt zoo hoog, dat ik het aan uwe fantasie over- laat, om te raden hoe. Gisteren ging het mij nog beter. Te paard gingen wij over een pas vernieuwden weg langs eene steile helling. De regen had den verschen grond door- weekt en op eens voelde ik, hoe de bodem mij ontzonk en ik bezig was met paard en al in de diepte te verdwijnen. Gelukkig had een klein gedeelte van den weg stand ge- houden en ik wist mij onder het vallen van mijn paard af te werken. Dit laatste , van mij bevrijd , viel niet om , rnaar gleed, op zijn aardkluit slaande, langs de helling naar be- neden, kwam ongedeerd op den bodem van het ravijn te land en bereikte, de beek volgende, weder den weg. Op zoo zonderlinge wijze zullen niet dikwijls paard. en ruiter gescheiden worden; ik had het zelf wel eens willen zien. Zoo als het was , moest ik luidkeels lachen , toen ik inij om- wendde en de bleeke gezichten zag van de ruiters aehter mij, die in minder dan geen tijd van hunne paarden afge- stapt waren. 387 Den avond sleten wij recht gezellig bij den admin istrateur van Laoetan, die een zeer goed huis bewoont, dicht aan zee gelegen. Op sommige perken moet niet eens een be- woonbaar huis staan; want van bijna al de perken toch wonen de eigenaars op de hoofdplaats Neira. 23 April. De tocht naar Lonthoir kwam mij op een weinig koorts te staan. Dit behoort bepaald tot de kleinere genoegens van Banda; ik geloof niet, dat ik hier nog in eenig talrijk gezelschap geweest ben, zonder dat een der aanwezigen ermede aangehaald was. Van de vier man, die den 18den op Laoetan bijeen waren , hadden er twee dagen later drie de koorls. Dat mijne ziekte niet gevaarlijk was, kunt gij hieruit opmaken , dat ik sedert al weer een toer gedaan heb, eene echte reis van Rontekoe. Het doel was Rosen- gain, een der kleinere en meer afgelegene eilanden van de Randa-groep. De domine moest daar gaan preeken, want Rosengain ligt nog dicht genoeg bij de beschaving, om een paar nialen in het jaar op een extra schotel getrakteerd te worden. Gewoonlijk preekt de inlandsche schoolmeester. Hoe dit gaat , kunt gij daaruit afleiden , dat men mij ver- haald heeft, hoe de Christenen van Rosengain geregeld, als zij zieken hebben of behekst zijn , aan een steen in het bosch gaan offeren. Aan den tegenwoordigen predikant ligt het zeker niet , dat de lui zoo weinig ontwikkeld zijn , want hij is bijzonder ijverig in het bezoeken van afgelegen plaatsen. Verdienstelijk is dit zeker , want het eeuwige reizen met opene roeivaartuigen in de vaak onstuimige zee is ver van verrnakelijk. Onderweg deden wij nog even Lonthoir aan, en wel een klein verlaten fort , Waijer , dat , naar ik meen , nog van Portugeeschen tijd dagteekent. Men verhaalt er eene onge- loofelijke geschiedenis van. Tijdens de groote aardbeving , waardoor Randa geheel verwoest werd , was er juist een 388 oorlogsschip naar die plaats onderweg. De beroering op zee was even hevig als aan wal ; de baai van Banda moot ge- durende eenige oogenblikken droog gelegen hebben. Eene goed bemande boot , door het oorlogsschip ter verkenning afgezonden , werd op eens door het terugtrekkende water midden in het fort Waijer op het droge gedeponeerd. De matrozen moeten raar opgekeken hebben. Het fortje is in gewone tijden zeker meer dan tien voet boven den water- spiegel. Het feit klinkt dus vrij onmogelijk , en toch is het zeer goed te gelooven , als men bedenkt dat op Neira zrlf een schoener in de gracht van het fort Hollandia terecht kwam. Deze is door een glacis , door een breeden weg en door een zacht hellend strand van de zee gescheiden. Ook wijst men u nog het huis , waar levende visch in het buffet gevonden werd. Van Rosengain kan ik u hoegenaamd niets mededeelen , want ik zag er niets van dan het huis van den administra- teur. Zoo lang als wij er waren heeft de regen niet opge- houden. Het weder was zelfs zoo onstuimig , dat wij den tweeden dag niet konden vertrekken en eerst gisteren huis- waarts keerden. 25 April. Gisteren een heerlijke wandeling gedaan en eindelijk ook met Banda-Neira kennis gemaakt. Ten zes ure kwam de kapitein-kommandant mij afhalen en stapten wij den Papen- berg op. Dit is het hoogste punt van het kleine eiland , wat niet veel zegt , want het is maar een molshoop. Reeds dicht bij de hoofdplaats beginnen de notenboomen , want ook dit eiland is in drie perken verdeeld , die er , ten min- ste wat het eerste aangaat , nog woester uitzien dan de perken op Lonthoir. Geene beek krijgt men te zien, zelfs geene droge bedding, waarin men zich na eene regenbui eene beek zou kunnen denken. Welk een onderscheid met Ambon , waar het levende water zoo overvloedig is ! Het 389 gebrek aan drinkwater is op de hoofdplaats een groote plaag. Velen laten het water komen van een paar kleine stroompjes op Lonthoir , anderen vergenoegen zich met put- water, dat niet altijd goed is. Schaduw biedt de weg ge- noeg , en vroolijk wandelden wij naar den top onder een groen gewelf , dat nu en dan , als door een venster , een kijkje vergunt , nu eens op de zee , dan op de witte huizen der hoofdplaats of op de andere eilanden. Niet te lang is de weg , niet te steil , juist afgepast voor het Indische wan- delvermogen. Zoo bereikten wij den top van den Papen- berg, waar de seinpaal staat om aankomende schepen te signaleeren. In de schaduw van een afdak , dat voor den seinwachter dient , zaten wij lang om van het heerlijke uit- zicht te genieten. Aan de noordzijde een lange blauwe streep, die Ceram voorstelt , recht over ons de rechtlijnige vulkaan , waarvan de krater rookte en waar van wij ons den stank konden verbeelden door het zien van de zwavel , rondom zijn grooten vuurmond opgehoopt, En aan de overzijde van de gladde baai strekt zich de groene saucijs uit , die Lonthoir heet. Na een uurtje daalden wij aan de andere zijde naar be- neden en gingen tot aan de uiterste punt van het eiland. Daar is een kleine podding natuurlijk een notenpodding door eene smalle landtong van het eiland gescheiden. Daar staat het huis van den perkenier, dat een heerlijk uitzicht zou hebben, wanneer het niet door een hoogen muur van de wereld afgescheiden was. Alle perkhuizen toch staan binnen muren. Dit herinnert mij het volgende gesprek, dat ik vroeger eens met een inwoner van Banda had : Waarom staan rondom de perkgebouwen die hooge muren ? 0mdat de perkarbeiders des nachts niet zouden weg- loopen. Een duidelijk bewijs , hoe goed zij het hebben. Hm! dat is zeker, als ze kunnen, loopen ze weg. 300 Het viel ons tegen, dat het huis ledig was. Wij zaten er een oogenblik uit te rusten en namen spoedig den terug- weg aan. Ditmaal langs de oostkust om den voet van den Papenberg been, een lommerrijke weg altijd door notenperken. Wij hadden op den ganschen tocht prachtig weder, terwijl in onze afwezigheid op de hoofdplaats eene ware zondvloed geweest was. Welk een verschil op zulk een miniatuur- eiland ! Onze geheele wandeling toch duurde met de beide balten niet meer dan vijf uren en wij zijn het geheele eiland rond geweest. 28 April. Ik heb pas met een enkel woord over de perkarbeiders gesproken . en toch geldt het eene levenskwestie voor Banda , waar de eigenlijk inheemsche bevolking lui en niet talrijk is. Vroeger waren de arbeiders eenvoudig slaven , die door de regeering verstrekt werden. Deze toestand heeft opge- houden en de vrijwillige arbeiders worden voor drie jaren, meestal op Java , aangeworven. Natuurlijk speelt hierbij een goed handgeld een groote rol, maar hetschijnt, dat de inlandsche wervers hiervan op allerlei manieren nog al veel in hun eigen zak weten te bergen. Er zijn hier ten minste arbeiders geweest, die de verklaring afgelegd hebben, dat zij van het beroemde handgeld slechts vijf gulden ontvingen. Dit doet er trouwens weinig toe, want het geld is natuurlijk in weinige uren voor oude schulden of voor allerlei dwaas- heden uitgegeven. De reis moet ook opverdiend worden, evenzoo de voorschotten , zoodat in den regel van de vrij goede betaling enkele guldens in de maand overblijven, waarvoor de Javaantjes hard moeten werken in een land, dat zij verfoeien en waar alles buitensporig duur is. Boven- dien krijgt ieder twee pakjes kleeren in het jaar. Dal dr lui zoo zorgeloos zijn en zich zoo licht laten vangen is hun eigene schuld, maar, dat de behandeling hier te wenschen overlaat, is de hunne niet en kon op den duur wel eens 391 oorzaak worden , dat werkkrachten op Banda beginnen te ontbreken. Reeds nu hoort men geweldige klachten, dat de vververs te veel zieken en zwakken overzenden , die teruggestuurd moeten worden. Er zijn hier enkele perkeniers, die him eigen voordeel beter inzien en hunne arbeiders zeer menschelijk behandelen, maar bet schijnt dat men gerust beweren kan, dat dezen de meerderheid niet uitmaken. Een arbeider verklaarde op de politierol, dat hij net zoo lang zou wegloopen en zich zou laten straffen , tot men hem wegzond. Sedert eenige maanden hebben er zich reeds vier in de kazerne aangegeven als deserteurs , met de wetenschap , dat hun eene zware straf te wachten stond en daarna weder de kazerne, die zij vroeger ontvlucht waren. Maar alles scheen hun verkieslijker dan de behandeling op de perken. De gezamenlijke perkeniers onderhouden voor hunne arbei- ders een hospitaal. Eenigen tijd geleden werd er van ge- sproken , om aan het gouvemement te verzoeken , dezelfde voeding, die er in het bannelingenkwartier verstrekt wordt , tegen betaling ook in het hospitual te geven. Dit stuitte alleen daarop af, dat het den perkeniers te duur was. Een zieke perkarbeider is dus niet zooveel waard als een ver- oordeelde. Nu mag het zijn , dat de bevolking der gevan- genissen al te goed behandeld wordt , voor zoover men haar niet naar Atjeh stuurt. Ik heb al eens iemand zien ver- oordeelen , die op de vraag , waarom hij gestolen had , ten antwoord gaf, dat de mais hem verveelde, en dat hij de rijst van het gouvernement wel eens wilde eten. Maar de voeding zal toch wel niet zoo zijn, dat zij voor zieken te goed is. Voor gewone menschen is Banda ook geen volmaakt para- dijs, vooral niet voor ambtenaren met kleine traktemeriten, want het is de duurste plaats van Indie. Sedert de noten zoozeer in prijs gestegen zijn , heeft elke andere kultuur moeten wijken, zoodat alle levensbenoodigdheden , tot de onbeduidendste toe , bijna uitsluitend van elders worden aan- 3912 gebracht. Voor een eiland, dat betrekkelijk zoo geisoleerd ligt, is dit een groot bezwaar. Die toestand nu is heel aardig voor de perkeniers , aan wie hunne perken met woeker terugbetalen , wat de levensbehoeften meer kosten dan vroeger; maar wie niet met een perk gezegend is, is er slecht aan toe. Die moet zich getroosten zijne rijst zoo duur te betalen als in Holland en Europeesche groenten uit blik te eten , omdat dit nog het minst dure is. Ik heb hier voor eene flinke kip reeds een rijksdaalder zien geven en een gulden is al het minste, terwijl elders in Indie de prij- zen gewoonlijk van tien tot dertig centen loopen. Hout en klappers zijn niet dan voor veel moeite en geld te verkrijgen en bedienden zijn zelfs daarmede moeielijk te vinden, daar Javanen slechts bezvvaarlijk te overreden zijn, om, inwelke betrekking ook, naar Banda te gaan. Huishoudens met niet genocg bedienden vindt men hier in overvloed en er wordt gevochten om ontslagene gevangenen. De sommen , die hier voor bewassching betaald worden zijn werkelijk fabelachtig, en dan verlangen de waschrnannen nog , dat him houtskool , water en rijst (voor stijfsel) verstrekt worden. Mijne eigene kleine ondervinding op dit punt is , dat mijn jongen slechts voor een kwartje per stuk een waschman kon vinden , en dan wilde de man het goed nog niet eens komen halen. Ik gaf slechts een paar stukken, doch liet er bij zeggen, dat de man er voor vijftien cents een paar honderd kon krijgen. Hij kwarn niet. Hoe de inlanders hier bij hunne luiheid leven , is een raadsel. Is het u ooit voorgekomen , dat een werkman eenvoudig uit luiheid weigerde eenigen arbeid te verrichten ? Mij wel. Ik liet een timmerman komen om eene kist te maken. Het werk kwam hem zeker wat lastig voor; hij zeide niets dan: ik wil niet, en wandelde weg ; van betaling was nog niet eens gesproken. Geen wonder, dat de ambtenaren er gewoonlijk niet op gesteld zijn , naar Banda gezonden te worden 393 KAJELI op BOEROE , 6 Juni. De korte reis van Ternate hierheen bood niet veel bijzon- ders ; het gezelschap was niet lalrijk. Alleen aan tafel amuseerde mij mijn overbuurman , een jeugdige , rijke Ban- danees , die klaarblijkelijk niet begreep, hoe men saus met een vork eet. In zijne wanhoop at hij de visch maar droog. De aankomst hier was ver van aangenaam. Omstreeks mid- dernacht viel het schot en kwam men mij waarschuwen, dat de sloep op zijde lag. Ik haastte mij niet , want dit is in Indie altijd weelde ; terwijl ik mij aankleedde , werd bij het licht eener lantaarn mijne bagage in de sloep gebracht. Juist toen ik mij wilde laten afglijden , werd de boot door den stroom medegesleept , eri daar hing ik in de lucht te zweven. Gelukkig pakte mijn jongen mij beet en na eenige oogenblikken kwam de sloep mij uit mijne vliegende hou- ding verlossen. De eerste ramp liep dus goed af, maar de tweede volgde weldra. Ver waren wij nog niet van het schip verwijderd , toen mijn jongen bedacht , dat hij liefst de sleutels vergeten had. Hier was goede raad duur, want de stoomboot zou niet eens ankeren , om maar zoo spoedig mogelijk weer te vertrekken. De derde ramp was echter de grootste. Het bleek ons al spoedig dat de kapitein zich vergist had , en in plaats van in de baai , in de voile zee gestopt had. De lichten , die hij ons getoond had , waren niet van de hoofdplaats , maar op een eiland of op een voor- uitstekend punt van de kust. Toen wij op deze lichten aanhielden , werden zij op eens uitgedoofd en zagen wij niets meer , want het was een donkere nacht. Lach er niet om , dat ik hier van wij spreek. De tweede stuurman , die met mij in de sloep zat , was nooit op Boeroe geweest , en ik had juist bij toeval , toen wij de vorige maand hier op- hielden , goed op de kust gelet , die een berg van zeer kennelijken vorm draagt , en dit bleek ook van dienst te zijn. Vroolijk is zulk een nachtelijke tocht niet , vooral 394 met een sterken stroom tegen , zoodat na eenige uren roeiens de manschap bijna uitgoput was, zonder dat wij nog lets zagen dan water en lucht. Het was bovendien zoo koud, dat wij beiden nu en dan mederoeiden , om ons een weinig te verwarmen. Gelukkig praaiden wij eindelijk eene prauw , die ons ongeveer de richt.ing aanwees, en ik was er zeer trotsch op, dat het dezelfde was. die ik aangegeven had. Met diezelfde gelegenheid heb ik de jongen naar boord terug gestuurd om de sleutels te halen ; tot zijne straf mocht hij een paar uren langer koude lijden. Dicht bij de hoofd- plaats ontmoetten wij eene tweede prauw en na vier uren roeiens stapten wij ten half vijf ure aan wal. Verkleumd en vermoeid sukkelde ik naar den kontroleur, en toen ik eindelijk mijn goed bij elkander had , kon ik tegen den ochtendstond in bed kruipen. De jongen kwarn eerst tegen half acht terug. Is dit niet een waardige tegenhanger van de landing op Bawean ? Wei werd ik ditmaal niet nat , maar het geval was veel ernstiger, want wij hadden best door den sterken stroom naar zee kunnen gedreven worden. Gewoonlijk warhten hier de stoombooten het eerste daglicht af om binnen te varen , en onze kapitein werd dan ook goed gestraft, dat hij dit niet deed. Het volk was zoo ver- moeid, dat het laden en lossen eerst te half acht algeloopen was, terwijl de boot anders zeker vroeger had kunnen vertrekken. Ik ben hier weder bij een kontroleur gelogeerd , die het hier met zijne zuster even eenzaarn als armoedig heeft. Op het eiland zelf schijnt bijna niets verkocht te worden en de sloomboot brengt tweemaal van de drie het bestelde niet rnede. De plaats is verder een ellendig moeras , zoodat men hier van de koorts leeft en ook de kinine ontbreekt geheel. De kontroleur is zelf een zware koortslijder. 9 Juni. Heden middag heb ik een bad genomen in het heldere 395 water van eene snelstroomenderivier, recht huiselijk ; Johan baadde een paar passen beneden mij. Een Javaan zou zeker gewacht hebben tot ik klaar was, maar zoo zijn de Ghristus- menschen nu eenmaal niet. Daarna deed ik eene flinke wandeling en vond in de kampong eenige kinderen voor de mesigit aan het spelen. Eigenlijk moest ik zeggen : eene mesigit, want er zijn er elf. Boeroe heeft elf hoofden, die den titel van regent voeren ; alleen die van Kajeli heet radja. Al deze hoofden heeft men gedwongen , zich hier te vestigen en ieder heeft zijne eigene moskee. Als gij daar nu nog de kerk in de Ghristenkampong bijtelt , dan krijgt de hemel van de luttele bevolking wel zijn deel. Naar het spelen stond ik even te kijken en daarmede was het jonge volkje zoo vereerd, dat het spel met ver- woeden ijver werd voortgezet. Het geleek eenigszins op ons i stuivertje wisselen of kerkhofje . Op eene rechte lijn staan eenige jongens , die niet van hunne plaats mogen gaan, doch moeten beletten, dat eene andere partij door de linie heenbreekt. Vlug als water is niet genoeg gezegd; vlug als kwikzilver is de eenige vergelijking , die ik rnaken kan. Was er een op het punt om gevangen te worden, in een oogwenk lag hij plat op den grond en een paar anderen struikelden over hem been, om met de potsier- lijkste bewegingen een eindje verder neer te ploffen. Nauwe- lijks kon men zien, wat armen, wat beenen waren, zoo zwaaide alles door elkander. Waren de jongens bij het begin van het spel al tamelijk naakt, in het vuur van hunnen ijver verdwenen er meer kleedingstukken en eindelijk hadden de twintig te zamen maar een paar broekjes meer aan. Na- tuurlijk kwamen er een paar kampongs uitloopen , om mij op mijne beurt aan te gapen , zoodat het een levendig tafereel was , waarbij de vormen niet geheel uit het oog verloren werden. Eene dame toch zag ik aan haren gebieder zijn fraaiste hoofddeksel brengen , voor hij zich vertoonen mocht ; het was eene roode Europeesche slaupmuts , wat in hun oog 396 de laatste smaak is. Een ander huldde zich eerst in een vuil baadje , maar dat deftig was , een duim langer dan he I daagsche. Eindelijk had ik er genoeg van en staple weg; de gansche bende mij achterna op eerbiedigen afstand tot aan de eerste brug. Ik was die nog niet half over , of de voorhoede lag al in het water het uitkleeden nam niet veel tijd. In de rivier werd de pret voortgezet; het grootste genoegen was, dat de eene jongen den anderen beetpakte, om hem, over zijn eigen hoofd heen, kopje onder in het water te gooien. Of twee of drie kleine jongens vlogen op een van de sterksten aan om dien onder te dompelen , wat natuurlijk daarmede eindigde , dat alien verdwenen om als bliksemstraaltjes weder voor den dag te komen. Ik stond te schateren van het lachen en het publiek vond het noodzakelijk om te lachen , als ik lachte, zoodat het een algemeene jool was. Eene goede voor- bereiding voor van avond, maar ik wil niet vooruit loopen. 10 Juni. Gisteren na het eten kwam de klerk van den kontroleur mij afhalen. Er werd namelijk een mesigit afgebroken , wat niet zonder feest schijnt te kunnen gebeuren. Van deze verhevene aanleiding tot het feest bemerkte ik alleen, dat het in den gewijden omtrek plaats had in eene loods, waarvan enkele matten, twee lampen en een zestal fakkels het feest meubilair uitmaakten. Een oorverdoovend geraas, dat voor muziek diende, klonk mij reeds van verre tegen en daarbij schreeuwden zich eenige zangers en zangeressen schor, voor zoover zij dit niet reeds van nature waren. Het dansen geschiedt zooals elders ; hoogstens wat trippelen en schuifelen met de voeten en eenige bewegingen met de armen, gelijk de geest getuigt, leelijk, niet vlug, niet sier- lijk, alleen zinnelijk, en zelfs dat voor een Europeaan al zeer weinig. Maar het mooiste van de grap is, dat men hier zelf mee moet doen. Eene der dames komt eenvoudig 397 voor u. staan , steekt de hand uit , en dan zijt ge verplicht om ook voor hansworst te spelen. Zoo heel moeielijk is het niet, vooral als men het zoo leelijk doet, als ik het wel gedaan zal hebben , maar vermoeiend is het wel. Vooral indien eene der schoonen bemerkt heeft, dat men hare zwarte tronie nog al schalksch en hare oogen niet onaardig vindt. Dan haalt zij u en haalt u weder, en laat u uwe bewondering in vermoeienis duchtig betalen , zoolang tot gij den moed hebt aan die schoone oogen in 's hemelsnaam eene weigering te geven. En als gij dat niet over u kunt verkrijgen, dan gaat gij maar weer mee, maakt een wind- molen van uwe armen , een tredmolen van uwe beenen , gaat op uwe hurken zitten , als uwe dame gaat zitten , staat op, als zij opstaat, net zoolang tot zij u genade geeft. En dan staat mv eigen jongen met eene diep ironische uit- dmkking om een hoekje te kijken. In het begin was het bal niet erg levendig, het was te deftig. Een regent, de klerk, een Chinees, die zijn staart in zijn jaszak geborgen had , en ik zelf , wij waren de eenige slachtoffers , maar later op den avond ja, hoe zal ik het doorluchtige tafereel beschrijven? De koning kwam, de radja van Kajeli, vergeet het toch nooit ! Hij scheen te vinden , dat hij , daar waar ik kwam , zijn vorstelijk wezen ook wel vertoonen kon , te meer , daar zijne vrouw uit logeeren was. Zoo kwam hij aanzeilen, een leelijke inlander, dien ik dagelijks alleen zie rond- slenteren met de helft van wat vroeger een neus was, en zelden geheel nuchter. Z. M. was dit ook nu niet, zoodat hij in een hoogst vroolijke luim was. Eerst Het hij zijn gamelam aanrukken en toen zijne viool, waarop hij met zijne eigene vorstelijke vingeren tokkelde. Kunt gij u een meer aartsvadeiiijk tafereel voorstellen , dan een half dron- ken koning, die in eene slecht verlichte loods op een kreupelen stoel zit te midden zijner hurkende onderdanen en die een ouderwetsche wals speelt , terwijl gezegde onder- 398 clanen lets anders spelen? Zijn spel scheen vooral hem zelven te inspireeren. In hoeverre drie glaasjes cognac, die hij nog dronk , hiertoe medewerkten , durf ik niet beslissen , maar weldra begon de man te dansen , solo , en onthaalde ons op bokkesprongen , alsof hij eene dronken kip of een poes van twee maanden oud geweest ware. Met zijn halven neus en zijn leelijke bakhuis had hij wel iets van een dui- veltje , dat uit een doosje springt. En er kwamen nog meer prinsen en nog meer regenten ; bewonder toch met welk gemak ik mij in vorstelijke kringen beweeg. Tot slot van het bal werd eene Europeesche quadrille ten beste ge- geven, waarvan de wereld de wedergade nog niet gezien heeft. Vooral de Fransche kommando's klinken op zijn Maleisch uitgesproken of half vertaald al heelgrappig, b. v. toewan toewan balancez sama njonja njonja. Het zal u verwonderen, dat ik na al die heerlijkheid kon slapen, maar ik sliep toch en had alleen hoofdpijn van de walmende toortsen. WAHAAI, 13 Juni. Den morgen nadat ik het laatste geschreven had , zat ik juist bij mijn instrument te wachten , of de zon ook won doorkomen , toen op eens een geschreeuw opging van kapal- api , kapal-api ! Ik had aan den resident geschreven en be- greep dus, dat het een stoomboot was om mij af te halen. Ik stoof dan ook op en gaf onmiddelijk order om in te pakken; te half acht was de stoomboot in de verte gezien en te half elf was ik reeds met pak en zak aan boord , niet ondankbaar om van Boeroe weg te komen, want het voor- uitzicht, om daar eene maand te blijven zitten, was lang niet opwekkend , al had men ook nog een half dozijn mos- keeen afgebroken. Ik kan echter niet van Boeroe afstappen zonder melding te inaken van het hoofdprodukt van dit eiland: de kajoe-poeti. Het is zulk een standaardartikel, dat het als gereed geld in betaling wordt gegeven; een 399 gulden en eene tlesch kajoe-poeti-olie zijn synoniem. De bosschen, waarvan de boomen de olie leveren, zien er zeer treurig uit. Onaanzienlijke boomen met weinig bladeren en witte stammen (daarvan den naam kajoe = hout , poeti = wit) staan op groote afstanden van elkander en de grond er onder is volmaakt kaal. Of kunst dan wel natuur de reden is, weet ik niet; deze bosschen maakten op mij denzelfden droefgeestigen indruk als in Jtalie de olijf- bosschen. De bereidingswijze van de olie is niet al te pri- mitief; zij wordt uit de bladeren, naar ik hoor, in koperen retorten gedistilleerd. De roode of bruine kleur, die de olie soms heeft, komt alleen door de toevoeging van de roode bloemen. Het is niet onvermakelijk, dat de kajoe- poeti-olie, die uitsluitend op Boeroe vervaardigd wordt, en daar zoo goedkoop is, voor de apotheken in Indie uit Hol- land gezonden wordt en dan peperduur te staan komt. De inlanders hier schijnen het als eene panacee te beschouwen ; zij gebruiken het in- en uitwendig voor alle mogelijke kwalen. De boot, die mij kwam halen, was weder de Anjer met zijn gezelligen kommandant. Deze reis naar Wahaai levert een lief blijk van Indische voortvarendheid. Gij zult u her- inneren, dat ik in Maart hierheen reisde in het gezelschap van officieren en soldaten , die hier in het binnenland oorlog zouden voeren. Welnu, eer men eindelijk, voldoende met toestemming uit Buitenzorg toegerust, over eenige dagen in vollen ernst denkt te beginnen, is het midden Juni ge- worden en is het jaargetijde ongunstiger dan toen. Natuur- lijk zijn door al dat talmen en door de pogingen tot vrede- lievende oplossing, waartoe wij ons in dien tusschentijd vernederd hebben, de heeren Alfoeren zoo overmoedig ge- worden, dat wij nu misschien een harde noot te kraken zullen hebben , en het muisje misschien nog wel een staartje hebben zal. Eigenlijk is de geheele zaak (het onthoofden van een van onze inlandsche soldalen, maar onder om- 400 standigheden vrij beleedigend voor het gouvernement) den lieden maar half toe te rekenen. Zij hebbon zoo weinigbe- sef van den waren toestand. Eigenlijk zijn slechts drie kleine stammen in het binnenland in verzet, en niet lang geleden zeide een der oproerige radja's tegen den door ons gezonden onderhandelaar : maar als wij nu toch met ons drieen vereenigd zijn, zullen de Hollanders wel niet veel te vertellen hebben. Het feit is welsprekend, het is eigenlijk jammerlijk om zulke lui voor hunne onwetendheid te straffen. Omtrent dezen oorlog zijn zeer zonderlinge geruchten in omloop , die ik niet herhalen wil. Misschien zal het u reeds verwonderd hebben , dat ik reeds zoo lang in Indie ben en nog bijna niets gezegd heb van knoeien en verduisteren. Natuurlijk heb ik van dien aard wel eens iets bemerkt en ik heb er nog meer van hooren spreken. Ik wil zelfs wel gelooven , dat van zulke praatjes een gedeelte waar is , hoewel ik ook reeds enkele malen het genoegen had om te ontdekken, dat een gedeelte er van niet waar was. Er is hier in vroegere tijden heel wat gestolen en heel wat ge- knoeid. Hoe het in de Molukken toeging kunt gij b. v. daaruit afleiden , dat ik zelf op eene afgelegen plaats gezien heb , hoe een hoofd trachtte aan een ambtenaar twee rijks- daalders in de hand te stoppen. Ook nu nog loopen er verbazende verhalen over ambtenaren, die staven goud en parelen van inlandsche hoofden aannemen (of laten aanne- men door hunne vrouwen) , over postkontrakten , waarbij duizenden een ongeregelden loop nemen en over militaire kommandanten , die de levensmiddelen der soldaten ver- koopen. Zooals ik zeide, van die verhalen zal waarschijnlijk wel iets waar zijn; toch moet ik zeggen, dat de Hollanders nog een vrij eerlijk volk zijn. Zoolang wij van Batavia nit een zoo afgelegen rijk als de Molukken met zoo weinig communicatie-middelen regeeren , zoolang daar ver van elk- ander ambtenaren zitten, geisoleerd te midden van eene 401 bevolking , die er geen hoogte van heeft , dat men niet knoeit en daarin maar al te gaarne behulpzaam is; zoolang die ambtenaren een uitgebreid gezag uitoefenen bijna zonder eenige kontrole, want die van de regeering is illusoir, die van de publieke opinie bijna nul; zoolang zal de deur zoo wijd openstaan , dat men het menschdom volmaakt zou moeten wanen om te verlangen, dat niemand zich zelven een beetje bevoordeelen zou. Nu mag men betreuren, dat het menschdom niet volmaakt is , maar , zooals ik de zaken zie, moet men alleen dankbaar wezen, dat er niet meer geknoeid wordt, en erkennen, dat wij met reuzeschreden vooruit zijn gegaan sedert den tijd , toen een Hollandsch ambtenaar , als hij bij een inlander logeerde, een bord met geld in bed moest vinden. Wij zullen hier een paar dagen blijven, wat mij voor mijne waarnemingen zeer te stade komt. De jongen heeft er ook vrede mee, nadat hij den moed gehad heeft mij de verzekering af te vragen, dat wij van hier naar Ternate gaan. Toen ik last gaf de instrumenten uit te pakken, kwam er een zware wolk op zijn gelaat ; het denkbeeld om hier te blijven , nu het met het oorlogvoeren ernst schijnt te worden, lachte hem volstrekt niet toe. BESSI, 19 Juni. Ook ditmaal zijn wij weder van Wahaai naar Bessi ge- stoomd om een officier en een dertigtal soldaten over te brengen , benevens een troep ketting gangers , die de be- dienden van de soldaten zijn. Om u een denkbeeld te geven van de eigenaardige bezwaren in deze streken zelfs aan eene kleine expeditie verbonden, moge dienen, dat hier voor 150 man troepen 600 koelies zullen mede gaan. Wij zullen hier blijven liggen tot de geheele krijgsmacht bijeen is, wat, de Indische vlugheid in aanmerking genomen, nog wel een paar dagen duren zal. Vervelend is het hier anders wel; wij liggen niet aan den wal en als wij ons aan land laten 26 402 roeien, dan vinden wij eene kampong uit een paar huizen bestaande, doch waar de koning niet ontbreekt. Ikarnuseer mij dus met het uitrekenen van de observaties te Wahaai. Weet gij , wat de inlanders daar van mij vertelden ? Gij moet weten, dat kort na den moord, die aanleiding gaftot deze beroering, een klein troepje soldaten naar het binnen- land werd gezonden , dat onverrichter zake terugkeerde zonder het brandpunt van den opstand, de kampong Nisawela, te hebben kunnen vinden. Nu zeiden de in- landers : die toewan is de vorige maal al hier geweest , maar nu heeft hij instrumenten medegebracht om te akijken, waar Nisawela ligt; nu zal het wel goed gaan. Gij ziet dat mij hier eene tamelijk groote macht wordt toe- geschreven , want de bewuste kampong ligt achter de bergen. Intusschen is het hier koud en guur. Weet gij , wat dat in Indie zeggen wil? Dat beteekent zoowat 75 Fahrenheit; zelfs bij 80 noemt men het hier koud. 21 Juni. Nog Hggen wij hier, maar heden wachten wij toeh voor de derde maal Z. M. ss. Bali terug, dat dienst doet als diligence om allerlei troepen wilden hier been te brengen. Daarna kunnen wij vertrekken. Die wilden zijn Alfoeren, die met den naam van hulptroepen bestempeld worden, dapperen , die ons moeten helpen om hunne stamgenooten ten onder te brengen. Zij zien er zeker barbaarsch genoeg uit , om ieder ander dan een mede-Alfoer van schrik op den loop te doen gaan. Dat de eigenlijk gezegde Weeding bijna nul is, heb ik vroeger reeds vermeld; er zijn er echter enkelen , die een sarong of zelfs een Europeesch of Arabisch vest zijn machtig geworden. Die weinigen achten zich dan ook heerlijk schoon en vinden er niets belachelijks in, om b. v. niets dan een vest aau te hebben. Maar het merk- waardigste is de opschik; al wat daartoe dienen kan is welkom. Tatoeeeren is weinig in gebruik , maar wordt soms 403 toch op het voorhoofd of op de wangen gedaan. Verder hebben zij in de ooren schelpen, stukjes gekleurde bamboe , kralen , tanden van wilde zwijnen , groote kwasten van iljn- gesneden pisangblad of zelfs stukken koperdraad. Om den hals ban gen talloos veel snoeren van gewone kraaltjes , die soms de geheele borst bedekken ; aan den bovenarm zitten breede banden uit tien of twaalf ringen van schildpad of bamboe bestaande ; aan den pols , onder de knie en vaak ook boven den enkel banden van eene of andere stof , som- tijds maar van gewoon touw. Op eene zaak zou menige Europeesche dame jaloersch zijn, namelijk op een middel, dat tot verdwijnens toe ingesnoerd is, om zooals zij zeggen, het loopen gemakkelijk te maken. Het beminnelijkste zien deze heeren er uit , wanneer de een zich in sierlijke bochten kronkelt, om zijn hoofd op de knie van zijn besten vriend neer te vleien. Daar de meesten denzelfden weligen haardos hebben als de Timoreezen en Papoea's is eene periodieke inspektie van groot nut, vooral daar deze heeren zich uit beginsel nooit wasschen. Een Alfoer wordt slechts twee- malen met water gewassehen , na zijne geboorte en na zijnen dood. In den tusschentijd reinigt hij zich met haardasch of of op eene andere wijze, te smerig om beschreven te worden. Over het algemeen hebben de Alfoeren een bepaalden afkeer van zoet water ; zoodra zij kunnen , drinken zij slechts zee- water. Verwonder u hierover niet al te zeer; zij voeden zich bijna uitsluitend met plantaardige stoffen en hebben groot gebrek aan zout; het zeewater moet dus in die be- hoefte voorzien. Deze onreinheid en deze slechte voeding zullen gezamenlijk wel de hoofdoorzaak zijn van de vele afzichtelijke huidziekten , waarvoor de Molukken zoo bekend staan. Men ziet hier nooit eenige inlanders bijeen, zonder dat een vierde of vijfde gedeelte met zulke kwalen behept is. Dat dezen erfelijk en overerfelijk zijn vermeerdert er de gezelligheid niet van. Ook onder onze hulptroepen zijn heel wat van die vieze lui ; ook al onder de kinderen. Er 404 is toch een gansche zwerm jongens bij. De reden, die men daarvoor opgeeft, is met onaardig. Het zou zijn, omdat de volwassenen dan zeker zijn van hunne eigene dapperheid , daar zij zich voor hunne kinderen zouden schamen , als dezen hunne vaders op den loop zagen gaan BANDA, 18 October. De reis per Egeron gaat nog steeds niet vlug, maar be- staat uit stilliggen. Op Ambon zijn we een paar dagen geweest, zonder dat er iets merkwaardigs voorviel. Hier kan het nog langer duren, want de verschillende eigenaars van de Egeron zijn het onderling lang niet eens. Ik zal u al de kibbelpartijen maar niet verhalen , maar het is op zulk eene kleine plaats eene groote ressource en Banda is er werkelijk vroolijk door. Men heeft nu toch altijd stof tot konversatie, wat anders wel eens in mindere mate het geval is. Waar men komt, hoort men over niets anders spreken dan over de reis, waarvan ik het slachtofler ben. Gelukkig ben ik niet het eenige; op Ambon haalden wij een kontroleur af, die de reis zou mededoen, en van hier uit vergezelt ons de heer B. , agent van de Handelmaat- schappij. In afwachting van de dingen, die komen zullen, ben ik aan wal gaan logeeren, en dat wel bij mijn ouden gastheer van Ambon , omdat de kontroleur bij den assistent- resident gegaan is. Het is hier smoorheet, wat voor de reis op het niet al te ruime stoomschip geen aangenaam vooruitzicht is. Op zee tusschen KEI en AROE, 1 November. Reeds vier dagen op reis, nadat het harrewarren op Banda eindelijk afgeloopen was, en nog geen tijd gevondcn om te schrijven. Gij ziet daaruit, dat de reis niet vervelend is ; de kontroleur , de heer B. en ik , wij vormen een vroo- 405 lijk klubje en bekommeren ons weinig om het overige menschdom. Op de Kei-eilanden hebben wij twee punten aangedaan, weinig bezocht en ook niet waard om bezocht te worden. Wat landschap aangaat is de groep schoon , maar Molukken- schoon, klein en lief, alleen is bier en daar eene fraaie rotspartij. Het zuidelijke gedeelte van Groot-Kei heeft een ietwat grootscher karakter. Van de bevolking kan ik u weinig zeggen, hoewel ik er genoeg van te zien kreeg. Volstrekt niet vreesachtig, overstroomden de inlanders het schip. Vooral de arme kontroleur was bij elken stap door eene gansche bende omgeven en kon alleen door zich in zijne hut op te sluiten een oogenblik verademing vinden. Een Hollandsch ambtenaar is dan ook op deze Hol- landsche bezitting een zeldzaam verschijnsel ; in ruim drie jaren was er hier geen geweest. Ik moet echter zeggen, dat het volstrekt onnoodig is , dat een ambtenaar hier been gaat; wij hebben de Kei-eilanden nu eenmaal, maarbelang hebben zij voor ons niet. Ook was mijne tent steeds omstuwd door dichte drom- men van Keiers, (of Keieezen, hoe zou het zijn?) zonder dat ik zou kunnen zeggen, op welk ras zij het meeste ge- lijken, want men ziet er allerlei typen dooreengemengd. Op de voornaamste plaats, Doellah, moet volgens het be- weren, ook van de inlanders zelven, de bevolking van Banda afkomstig zijn. Het is bekend , dat wij , geen kans ziende, om de oorspronkelijke Bandaneezen tot rustige onderdanen te maken, hen kalmweg uitgeroeid hebben op een klein gedeelte na, dat naar andere eilanden, hoofd- zakelijk naar Kei , zou gevlucht zijn. Wie weet , of het dus niet de moeite waard zou zijn, om de bevolking van de Kei-eilanden beter to bestudeeren, om van die oorspronke- lijke bewoners wat te weten te komen. Waarschijnlijk zul- len zij echter hier wel zoo vermengd zijn, dat er nietveel meer te bestudeeren valt. Ik mag overigens niet nalaten 406 te vermelden, dat wij hier de oostelijke grens van den Islam bereikt hebben. Te Doellah staat de laatste moskee. Aan levenskracht kan het toch een godsdienst niet ont- breken, die zich van het uiterste Westen van Afrika uit- strekt tot het uiterste Oosten van den Indischen Archipel, en die hier zeker zijn laatste woord nog niet gesproken heeft. Overal in de Molukken wint het Mohammedanisme nog steeds terrein. In zee, 7 November. Wij hebben vijf dagen op Dobbo gelegen, de handels- plaats der Aroe-eilanden. Ik deed er eene goede reeks van waarnemingen , trots de onbeschrijfelijke hitte. Dobbo is een der warmste plaatsen van den aardbol en wij hebben den warmsten tijd van het jaar uitgekozen om daar been te gaan. Mijne tent was opgeslagen op een klein plekje koraalzand, geen drie voet boven de zee verheven. Daar bovendien het baden aan boord eene illusie is en aan wal niets anders te krijgen is dan lauw putwater, kunt gij be- grijpen, hoe gretig ik mij de eerste dagen uitkleedde, om een zeebad te nemen. Reeds stond ik in het water, toen ik op korten afstand iets voorbij zag bewegen. Op mijne vraag, wat het was, antwoordde Johan zoo bedaard moge- lijk : een kaaiman , mijnheer ! Het dier moet wel dertig voet lang geweest zijn; gij kunt u dus licht de snelheid voorstellen, waarmede ik rechtsomkeert maakte. In den namiddag troostte ik mij met. een bad bij een van de put- ten en ging daarna een Chinees om een kopje thee vragen. De weinige inwoners, die thans op de plaats zijn, zijn meest Chineezen. De plaats toch is slechts gedurende een paar maanden van het jaar vol bedrijvigheid , en anders slechts aan huisbewaarders overgegeven. Het is een rendez- vous, waar de inlanders van de binnenlanden van de eene zijde, Boegineezen en Ghineezen van de andere, gedurende eene korte poos komen handel drijven, om daarna weer te 407 vertrekken. Wijselijk heeft men voor deze reis, waarvan het hoofddoel is, handelsbetrekkingen aan te knoopen, een tijd uitgekozen, dat er geen handel is. Wat wij van de inlanders te zien kregen, gelijkt vol- komen op de vele Alfoeren , die ik reeds gezien heb , alleen y.ijn de exemplaren hier nog wilder ; het valt moeielijk deze karikaturen van den mensch als breeders te begroeten. Toch moesten wij aan sommigen als zoodanig de hand reiken, want ook tot deze eilanden strekt zich eene soort van Christendom uit. Ongedoopt, onbevestigd, ongehuwd, zijn er hier toch Christenen, en dit moet erkend worden, zij zien er netter uit dan hunne heidensche breeders. Het gouvernement zendt hier een paar inlandsche schoolmeesters van Ambon heen, die op drie of vier scholen aan een tachtigtal leerlingen een en ander leeren, waaraan hier in het geheel geen behoefte bestaat: lezen, waar geen boeken zijn, en wat optellen en aftrekken , waar de allereenvoudigste ruilhandel gemakkelijk genoeg gedreven wordt. Maar die beschaving tot in de verste uithoeken van ons gebied staat toch in de boekjes heel aardig. De kontroleur heeft al de scholen, die alien in kampongs op eenigen afstand van Dobbo gevestigd zijn, bezocht en een van die toertjes heb ik mede gedaan. De bruine onderwijzer voelde zich na- tuurlijk zeer vereerd, maar het aangenaamste van het offi- cie'ele bezoek zal voor hem wel geweest zijn, dat hij zijn traktement eens te zien kreeg, wat hem in drie jaren niet gebeurd is. Het viel zelfs vrij moeielijk, hem de hooge waarde te doen begrijpen van een reglement, volgens het- welk hij slechts de twee laatste jaren ontvangen kon. Het eerste jaar toch van de drie was reeds te lang verstreken, om nog op die huiselijke wijze verantwoord te kunnen worden. De arme man zal een rekest moeten indienen, om alsnog te mogen ontvangen , wat men hem reeds twee jaren geleden schuldig was en wat hij alleen niet ontving, om- dat de regeering deze eilanden zoo zeldzaam laat bezoeken, 408 Op dezen tocht smaakten wij de voldoening eene ziel le winnen. Een Mohammedaan verklaarde namelijk Christen te willen worden , om eene afschuwelijke Christin te trouwen , die hij anders niet kon krijgen, of slechts voor te hoogen prijs , want het artikel is op de kustplaatsen zeer zeldzaam. Wij konden hem noch doopen, noch aannemen en hebben hem dus alleen met een plechtig gezicht verklaard , dat wij van zijne bekeering nota namen en hem verder verwezen naar den predikant, wanneer er misschien na vele jaren eens een hier heen komt. Het is voor hem te hopen, dat het lang niet jonge voorwerp zijner liefde met onze dilet- tant-bekeering genoegen nemen, en hem voorloopig maar als echtgenoot beschouwen zal. Intusschen zal van zijn Mohammedanisme wel genoeg blijven steken, dat hij, wan- neer de schoone nog wat ouder wordt, zijn oude geloof weer op kan vatten, totdat eene andere Christendame hem nogmaals bekeert. Zulke gevallen zijn volstrekt niet zeld- zaam; een Mohammedaan wordt in werkelijkheid nooit tot het Christendom bekeerd; gebeurt het in schijn, dan is het om redenen van zeer praktischen aard. Behalve de schoolmeesters kwamen ons tallooze radja's op Dobbo bezoeken , ook in rokken gekleed , met schoe- nen en hooge hoeden , zelden ouder dan 1800 en nooit jonger dan 1840. Het kontrast tusschen hunne Europeesche kleeding en hunne onbeholpenheid daarin is nog lang zoo grappig niet als hunne enkele verschijning te midden der naakte wilden , met wie hunne verwantschap toch zoo on- miskenbaar is. Over het algemeen brengen de kleeder- drachten hier een carnaval te weeg , zooals ik zelfs in Indie nog niet gezien heb. Een der vorslen had een rok aan met punten , zoo lang en spits , dat de Incroyables uit la fille de Madame An got er zich niet voor zouden behoeven te schamen. Rok , vest en broek waren scharlakenrood ; daar echter 's mans grootvader - - getuige vroegere bezoe- ken dat vorstelijke pak reeds droeg , was de kleur niet 409 meer zonder eenige afwisseling. Nog heerlijker zag er een ander uit , die een geheelen Chinees schijnt gekocht te heb- ben ; de gebloemde kamerjapon was er en de hoed , waar- naar de daken van vele onzer theekoepeltjes schijnen ge- kopieerd te zijn , en zelfs den staart had deze pseudo-Chinees weten na te maken. Hij had namelijk van de geliefkoosde glazen kraaltjes een halsband om , waarvan achter op zijn rug een dubbele staart van hetzelfde materiaal van bijna een meter lengte afhing. De eigenaar was klaarblijkelijk niet weinig trotsch op dit fraaie ornement , dat nog ver- zwaard werd door twee koperen ringen aan de uiteinden , waaraan een aanmerkelijk gewicht aan oude koperen duiten geregen was. Kralen zijn ook hier het meest beminde ver- siersel. Stel u voor eene dame van omstreeks vijftien jaren geleden , toen het mode was de japonnen met een overdreven hoeveelheid gitten te garneeren. Denk u dan de japon weg, zoodat alleen de gitten overblijven , dan hebt gij een goed beeld van een Aroesch heer. Bij eenigen hangen de snoeren van oor tot oor , als de linten van een dameshoed ; bij anderen zijn ze in de haren bevestigd en vormen een sier- lijke guirlande op den rug. Maar het is vooral in oorbellen , dat deze heeren alles dood slaan. Meestal is het. eene staaf van zilver, zelden van koper, een halve palm lang en aan beide uiteinden van een rond knopje voorzien. Deze wordt door een gat in het oor gestoken en toegebogen , zoodat de uiteinden kruiselings over elkander komen te liggen. Met een van die dingen per oor is men niet tevreden , zeer dikwijls is ook een gat uitgescheurd , zoodat bij de meesten de geheele rand van het oor met gaten voorzien is , tot acht of negen toe. Bij een liefhebber zag ik links vier van die zware staven , terwijl het rechteroor aan twee genoeg scheen te hebben. Als gij daarbij het zware snoer kralen voegt , dat ook deze vriend van oor tot oor droeg , dan hebt gij het bewijs , dat , moge het misbruik van arak deze lieden met ondergang bedreigen , zooals het geval wel eens zijn 410 kon , hunne ooren voorloopig nog niet bovenmate vemvakt zijn. Verder worden de kroeze haren volgens alle modes van Timor en Ceram gedragen , alleen steekt er hier geen kam in ; dat instrument is dan ook niet in zwang , laten wij dus van de haren maar afstappen. En die lui zijn bij- zonder vlug in het geven van handen ; gelukkig zijn wij alien van handschoenen voorzien. Sedert wij Dobbo verlaten hebben, zijn wij zoo wat bezig rondom de Aroe-eilanden te toeren , zonder die te zien. Het land toch is zeer laag en de vele koraalriffen zijn oor- zaak , dat een diepgaand schip op grooten afstand van den wal moet blijven. Waar wij eigenlijk heengaan weetniemand; het is een reis zooals een zwermpot of een zevenklapper die maken zou , alleen , helaas ! heel wat langzamer. Ons driemanschap gelooft , dat het einde van den zwerftocht eerst met het eindigen van den proviand zal samenvallen. Wat op tafel voor ons verschijnt, doet ons tegelijk vreezen en hopen , dat het niet lang meer duren zal. 10 November. Wij hebben een dag stil gelegen bij Meiriri, een zonder- Hng eiland in het noordoostelijke gedeelte van deze eilanden- groep , zeer dicht bij Dobbo gelegen. De geheele vierdaag- sche toer om de zuid was dus volkomen doelloos. Op Mei- riri heb ik weder eenige waarnemingen gedaan en gelegenheid gehad eene van de wonderlijkste plaatsen te zien , die maar denkbaar zijn. Een tamelijk groot eiland bestaat geheel uit bosch , op een stevige grondlaag van witten klipsteen. Dicht daarbij ligt een kleiner eiland , dat de kampong draagt , en rondom eene menigte van nog kleinere eilandjes. Het is alsof de Aroe-eilanden een groot koraalrif uitmaken , dat op een goeden morgen tien a twintig voet opgeheven is en daarbij natuurlijk in stukken gebroken. Men kan zich de groepen het best voorstellen als eene eertijds vloeibare massa, die op het oogenblik dat zij in den vasten toestand over- ging , uiteen gevallen is ; een mislukte omelet. Zoo zijn de zonderlinge zeearmen ontstaan , die de verschillende eilanden vaneen scheiden , die eigenlijk slechts als een groot eiland bedoeld waren. En nu nog passen de stukken volkomen aan elkander , zoodat er slechts een lijmpot van ietwat groote afmetingen toe noodig zou zijn om er weder een eiland van te maken. Meiriri dan is niets dan eene kleine klip , van boven vlak. Maar die is dicht bevolkt , zoodat de huizen tegen elkander aan staan , zonder eenig spoor van straten ; men loopt onder de huizen door , en zelfs de ladders , die van zee uit naar boven brengen , eindigen daar onder de eene of andere woning. Daar de huizen op palen staan, schijnt de geheele plaats niets te zijn dan eene massa daken , waar men onder door kan zien : een zwevend dorp. Daarin leven die arme wilden zonder een sprietje groen en bijna zonder drink- water , want dit laatste is zelfs op het groote eiland zeld- zaam en slecht , zoodat wij in de hoop van te kunnen baden eene lange en bezwaarlijke wandeling te vergeefs deden. Schilderachtig is het vuile dorp echter zeker, scherp afge- teekend tegen de blauwe lucht en omgeven door de vele kleine eilandjes , die alien boomen dragen , al is er ook maar plaats voor een of twee. Klappers met hunne forsche krui- nen of tjemara's , waarvan het fijne , beweeglijke loof als een gaas over den lichten horizont gespannen is. De heeren zijn hier gekleed als elders ; de dames hebben zoo weinig aan , dat ik het niet durf beschrijven , maar het merkwaardigste van haar kostuum is , dat zij stoel en bed steeds mededragen in den vorm van een klein matje , dat aan een rond het lichaam geslagen touw bevestigd is en van achteren af hangt , steeds tot gebruik gereed. Gemakkelijke vorm van huisraad en hoe goedkoop voor jonggehuwden ! Verder schijnen arak en tabak tot de eerste levensbehoeften te behooren ; er wordt ten minste met vrij veel onbeschaamd- 412 held om gevraagd. De Aroeers schijnen in het totaal ver- keerde denkbeeld te verkeeren , dat de ambtenaren er zijn voor het publiek en niet het publiek voor het genoegen van de ambtenaren. Onze kontroleur toch wordt hier eenvoudig als een gever van geschenken beschouwd ; het uitreiken daarvan schijnt het eenige nut te zijn , dat hier het gouver- nement in de oogen der inlanders heeft. Gisteren gaf de kontroleur aan een der hoofden eene flesch arak. De geluk- kige bleef nog een half uur aan boord slenteren , klaarblij- kelijk onbevredigd , en zeide toen op eens tot den kontroleur : Geef me nu ook maar gauw de tabak , dan kan ik weg- gaan. Het geven van tabak stond echter volstrekt niet op het programma , zoodat het hoofd in eene oproerige stemming huiswaarts keerde. Wie weet , of die tabak aan de regeering niet nog eens op een oorlog a la Geram te staan komt. 13 November. Wij hebben water ingenomen te Watelei , een der noor- delijkste plaatsjes van de Aroe-groep. Wegens het koraal lagen wij zoover uit den wal , en mijn jongen bracht zulke slechte berichten over de grondgesteldheid , dat ik geene waarnemingen deed. Ik ging echter aan wal met den kon- troleur , die wilde trachten een paar onbeduidende bestuurs- zaken af te doen. Ik zeg trachten , want als de inlanders zeiden : waar bemoei je je mee? dan zou hij, zonder eenige bedekking, weinigte vertellen hebben. De lui schijnen hier echter onder elkander zoo voortdurend aan het kibbelen te zijn, dat zij het als een buitenkansje beschouwen , wanneer er eens een vreemdeling komt , aan wien zij hunne twisten kunnen onderwerpen en wiens uitspraak zij dan ook gaarne aannemen. In vele gedeelten van Neerlandsch-Indie is zulk eene vrijwillige rechtspraak eene welkome of onwelkome aanleiding tot uitbreiding van ons gezag. Hier gold de strijd, die reeds tot oorlog was overgeslagen , en die zelfs al eenen 413 gewonde gekost had , het voeren van eene pluim van para- dijsvogelvederen , waartoe het recht aan zekeren heer betwist werd. De gewonde kwam aan boord en zag er volstrekt niet stervende uit. Daar de beide oorlogvoerende mogendheden in eene zelfde kampong wonen , en de oorlog reeds verscheidene dagen geduurd had , zult gij moeten toestemmen, dat de bloedbaden nog al niet verschrikkelijk zijn. Het eenige artikel van het vredestraktaat , dat de kon- troleur met het ernstigste gezicht van de wereld sloot, houdt in , dat de twee aanvoerders voortaan beiden een pluim zullen voeren, en dat de gewonde een sigaar tot troost kreeg. De beide kampongs , die wij bezochteri , zijn van dezelfde soort als Meiriri , doch niet zoo merkwaardig. Beiden staan ook op naakte rotsen, waarvan de huizen den uitersten rand bereiken , en beiden betraden wij langs steile trappen. Er is echter meer ruimte dan op Meiriri, zoodat er eene soort van straat ontstaat. De huizen zijn zeer eigenaardig; zij rusten op niet meer dan vier zware boomstammen , maar de vierhoek, die het gfondvlak van het huis uitmaakt is aanmerkelijk grooter, dan de vierhoek door de palen ge- vormd. Het huis steekt dus zoover uit buiten zijn basement , dat het geheel op een duiventil gelijkt. De ladder , waarlangs men het huis binnentreedt , voert dan ook niet naar eene deur in den buiten wand, doch naar een luik in den bodem. Waarschijnlijk zal de behoefte tot verdediging wel tot die zonderlinge bouworde geleid hebben, even als tot het uit- kiezen van de kleinste en minst genaakbare eilanden voor het bouwen der kampongs. Onder de huizen is het verblijf niet altijd smakelijk , want daar potten de inwoners hunne dooden op, tot dat zij die geschikt rekenen om begraven te worden. In de tweede kampong , waar wij kwamen , was ons bezoek niet verwacht en men verontschuldigde zich , dat de kisten niet verwijderd waren, wat men anders schijnt te doen. Voor de rust der 414 dooden is het dus maar goed, dat hier niet al te dikwijls ambtenaren op bezoek komen. In een soort vat wordt het lijk gedeponeerd en eerst na verloop van drie maanden of meer, wordt het naar het bosch gebracht. Daar ziet men op hooge staken kleine kastjes staan, zwaar en ruw ge- beeldhouwd en veelal met een vaantje er op ; of de botjes er in of er onder liggen , weet ik niet. Het genoegen om van hunne. afgestorvenen zoo lang mogelijk in den fijnen vorm van reukwerk, alles te genieten, wat hun bijzijn aan- genaam kan maken, laten de inlanders zich niet ontnemen. Vrouwen kregen wij niet te zien , zelfs niet voor de vorste- lijke geschenken , die de kontroleur in den vorm van kraaltjes en spiegeltjes voor de oogen der heeren deed schitteren. Deze laatsten waren daarvoor zooveel te onbeschaamder en vroegen om alles, wat hun in het hoofd kwam. BANDA, 15 November. Gisteren avond gingen wij nog naar Ambon, en te mid- dernacht bevonden wij ons , tot onze groote verwondering , op Banda; gij ziet, dat ik geen ongelijk had, de Egeron bij een zevenklapper te vergelijken. Weder heb ik een anderen gastheer en dat wel den heer B. , die de zonderlinge reis medemaakte. Ook heb ik weder eens een anderen jongen aangenomen. Voor de eerste maal sedert ik Makasser verliet , had ik hier weder eens gelegenheid om mijne kleederen uit de koffers voor den dag te halen en bevond daarbij dat een niet onaanzienlijk gedeelte verdwenen was. Mijn Christen kreeg dus onmiddelijk zijn ontslag. Mijne persoonlijke er- varing is voorwaar zeer gering, maar het is toch wel zon- derling, dat mijne drie Ambonsche Ghristenen dieven waren en mijne drie Mohammedanen niet. Eenige oogenblikken voor ik mijn exemplaar wegstuurde, had de jongen van mijn gastheer om ontslag gevraagd , daar hij naar Batavia terug verlangde. Daar ik dezen op reis als een zeer goeden 415 bediende had leeren kennen, heb ik hem onmiddelijk in dienst genomen '). Ik wacht hier de mailboot af om naar Ambon te vertrekken. Reede van SAPAROEA, 3 December. Eergisteren morgen verliet ik het gastvrije residentiehuis te Ambon om per kruisboot hier heen te reizen. Ik had het gezelschap van den nieuw benoemden kontroleur van Amahaai. Deze heeft eene groote neiging tot zeeziekte en hoewel twee dagen van Ambon naar Saparoea lang niet ongunstig is , had het hem reeds zoo verveeld , dat hij dank- baar was, het voorstel van den kontroleur van Saparoea aan te nemen, om de reis verder deels over land, deels per roeiboot te doen. Ik vertrek dus onmiddelijk weder, neem zijne meubels en zijnen kok mede en stel mij voor op Amahaai in zijn huis te trekken en hem daar te ont- vangen. De reis hierheen bood niets bijzonders aan; de warmte was niet buitensporig en een jong maantje belooft veel voor de verdere reis. AMAHAAI op GERAM, 5 December. Reeds gisteren voor den middag lag ik hier voor anker, maar ging eerst tegen den avond naar wal , omdat mij dit rustig en koel voorkwam. Daar nam ik de kontroleurswoning in bezit, die ruim is, maar fraaier zijn kon; vooral is het er duister, wat echter in de warmte geen groot bezwaar is. Mijn jongen bevalt mij goed. In de eerste dagen wist ik waarlijk niet , hoe ik het had van gemak , dat ik weer eens werkelijk goed bediend werd. Daardoor zag ik eerst, hoe weinig beschaving en dressuur mijn vuile Christen in al dien tijd opgedaan had. Wei kan zijn opvolger niet 1) Ik kau niet nalaten hier te vermelden , dat het deze jongen , Ali , was , die mij verder twee jaren lang getronw gevolgd heeft en mij al dien tijd onschatbare dieiisten bewees. 416 schrijven, maar hij is zeer handig en verstaat, helaas! maar al te veel Hollandsch. Een van de matroosjes van de kruisboot heeft reeds mede geholpen om mij indertijd van Bali naar Lombok en van daar naar Java te brengen. Zoo begin ik zelfs onder de inlanders reeds een oude kennis te worden, en waarlijk, wanneer ik jonge ambtenaren zie, aan wie ik nog in staat ben hulp te verleenen, dan gevoel ik mij een verbazenden oudgast en ken mijzelven dientengevolge het recht toe orn casu quo geweldig te pruttelen, als b. v. eene kruisbootreis een paar dagen te lang duurt. Gij kunt u dus weer op een en ander van dien aard voorbereiden. Amahaai schijnt eene zeer aardige negorij te zijn met fraaie, rechte wegen, met levende heggen, die de erven vaneen scheiden en met vrij nette huizen. Er is ook een fort met eenige soldaten en een kommandant, aan wien ik reeds dadelijk een bezoek gebracht heb. Aan gezelschap ontbreekt het hier dus niet , vooral als de kontroleur spoedig komt. Op zee, 9 December. Gisteren avond ben ik reeds aan boord gegaan en heden in alle vroegte vertrokken. Nadat ik eerst met al de kisten en stoelen en tafels van den kontroleur bijna geene ruimte had om mij te bewegen , ben ik nu in het andere uiterste vervallen en heb zelfs niets, wat op eene tafel gelijkt, zoo dat ik zal moeten eten, zooals ik dezen schrijf, op het dak van het kajuitje. Ik verwacht echter, dat de reis niet lang zal duren, want de wind is in den laatsten tijd werkelijk officieel en dus gunstig voor het kleine eind dat ik te zeilen heb. Twee dagen na mij kwam ook de kontroleur aanzetten en sedert voerden wij een echt jongelui's huishoudentje , ik als trekvogel, hij nieuw aangekomen met al de daaraan klevende wanorde en lasten en met een minimum van 417 huisraad. Het eten putlen wij uit ons beider voorraad; van het servies waren natuurlijk juist de noodzakelijkste stukken onderweg gebroken ; er onlbrak juist genoeg om het leventje grappig te maken. Den avond van mijn vertrek woonden wij nog even eerst een bal bij zonder zwarten rok. Het hoofd van de Christenen wilde heden kalk laten branden en vond daartoe de beste voorbereiding , om de werklieden eerst den geheelen nacht te laten dansen, een publiek bal ongeveer, waar de entree in later te leveren arbeid bestaat. Wij gingen gezamenlijk kijken , de kontroleur, de luitenant en zijne vrouw en ik. Wij werden zeer deftig binnen genoodigd door den gastheer en diens echtgenoot, die er zeer fatsoenlijk uitzagen. De gasten zullen ons bezoek wel niet zoo heel aangenaam gevonden hebben; in den aanvang heerschte er ten minste eene duffe slemming, die niet zonder eenige moeite overwonnen werd. De Ghristenen schijnen hier overal veel van Europeesche dansen te houden , ten minste ook hier zagen wij eene quadrille die zeer goed van stapel Hep. Hier was het een inlander, die komman- deerde, wat op Boeroe de klerk deed. Maar de lui vatten onze dansen al even ernstig op als de inlandsche , zij doen het met een studeerkamergezicht , maar hebben toch klaar- blijkelijk heel veel pret. Een viool maakte het orkest uit met een trommel, die, om de maat goed duidelijk te maken , telkens inviel, als de niet aanwezige dirigeerstok naar de hoogte zou hebben moeten gaan. Het publiek stond altijd volkomen in de maat te trippelen, wat bij een langzamen takt wel eenigszins de uitwerking heeft, die het zien van eene bewogen zee op eene zwakke maag teweegbrengt. Later werd op ons verzoek ook nog op zijn inlandsch gedanst , maar daarvoor waren de lui zeker te voornaam ; het ging ten minste met heel wat minder animo. Ook werd er gezongen en dit ging heel wat vlotter. Het was alweder een mengsel van Europa en Indie, een niet zeer verheven Maleische tekst op eene Europeesche melodie , die echter eenigszins naar 27 418 Indischen smaak gewijzigd was. In plaats van de slotak- koorden treedt namelijk altijd een eenvoudige overgang, die weer tot de eerste noot terugbrengt , en dan begint het weer van voor af aan, da capo ad infinitum. De lui zingen ge- Avoonlijk goed, maar onze Europeesche ooren doet zulk een zang , die steeds voortloopt zonder vooruit te komen als een blind paard in een tredmolen, niet aangenaam aan. "Voor mij was het bovendien dubbel onaangenaam, dat een van de deuntjes juist hetzelfde was, dat ik te Gorontalo eenige uren lang had moeten slikken. Na het bal nog een glas op den valreep bij den kommandant en toen scheidde ik van Amahaai misschien nog niet voor goed. 10 December. . De wind is niet gunstig gebleven, zoodat ik zekeren hoek, dien wij moeten omzeilen, wel voor den boeg zie, maar nog niet zie , hoe wij de andere zijde daarvan moeten bereiken. Ook valt er veel meer regen dan op eene kruis- boot behoorlijk is, want dan is het onmcgelijk het kleine hokje te verlaten. Dat ik het uitzicht niet kan genie- ten, betreur ik minder, want ook de Zuidkust van Ceram wil mij maar niet bevallen. Enkele baaien zijn schoon, vooral de Elpapoeti-baai , waaraan Amahaai ligt. Ook zijn de bergen in het binnenland hoog en niet leelijk, maar zij zijn bijna geheel verstopt achter een vervelenden heuvel- rag , die overal even hoog is en zich bijna langs het gansche strand uitstrekt. En wij gaan niet dicht genoeg langs de kust, om de details te genieten, die mij in de Golf van Tomini zulke aardige uren deden slijten. HAJA, 11 December. Wij zijn toch nog gisteren tegen vijf uur voor ankni:. - komen; ik vaardigde onmiddelijk den djoeragan met een brief van den resident naar den radja af en kroop zi-lt in een riviertje, dat wel niet veel, maar heerlijk holder water 419 heeft. Nauwelijks was ik aangekleed, of Z. M. verscheen op een sukkeldrafje boven den horizont. Ik heb al veel vorsten gezien, maar deze is eenig. Denk u een oud ver- schrompeld mannetje, verbazend vies en met de praatzucht van den ouderdom. Om zijn naakte lichaam fladderde eene veel te wijde hoofdofficiersjas , waaraan niets ontbrak dan twee knoopen en eene van de schouderbedekkingen. Daar boven eene witte, gebreide slaapmuts en daaronder een wit broekje, dat echter te kort was, zoodat de onderste rand uit blauw katoen bestond. Ik kon mij zelfs niet goed houden tegenover de matroosjes, die dan ook zelven niets anders doen, dan grappen maken over den ouden beer. Vooral strookte het niet met hunne Javaansche begrippen, dat hij onmiddelijk om een sigaar vroeg. Ik had er geen bij mij , maar van morgen vroeg kwam hij er dadelijk weer om en hij kreeg er dan ook een, die hij niet wist aan te steken ; - - zuivere vraaglust dus. Half gerookt gaf de vorst de sigaar aan een ander over en zeide, dat als hij er meer wil hebben, ik er maar meer moet geven, wat hem ver- bazend zal tegenvallen. Intusschen heb ik de voorgalerij van het paleis - - eene gewone inlandsche woning - - in beslag genomen en er naast wordt eene keuken voor Ali opgeslagen. Dit gaat namelijk zoo vlug, dat men mij aanbood, een huis voor mij te bouwen, dat binnen vier of vijf dagen had klaar kunnen zijn. De keuken is dan ook, terwijl ik zitteschrij- ven, reeds bijna afgebouwd en de potjes staan al te vuur. Haja ligt een weinig oostelijk van Amahaai, eveneens op de Zuidkust van Geram. 12 December. Een koning onder zijne huisdieren te tellen, is nog al aarjlig, maar voor dit exemplaar is huisdier te fraai en huisplaag de eenige geschikte term. Gisteren kon ik het vieze wezen nauwelijks weg krijgen, toen ik ging slapen; 120 terwijl ik bezig was met eten, wandelen, schrijven, steeds was hij als mijne schaduw ; alleen maakt eene schaduw niet ziilke onhebbelijke geluiden. Als een klein kind vraagt hij om alles, wat hij ziet, zoo vroeg hij ook om de arak, die ik onder de matrozen liet uitdeelen. AH heeft hem zeker een stijven borrel ingeschonken , want er volgde eene dronkenschap op, die hem niet draaglijker maakte. Heden was ik aan het werk en liet hem wegjagen zonder meer; sedert heb ik hem niet weder gezien. Ik hoop, dat ikhem beleedigd heb, maar vrees, dat zijn doffe geest het niet gevoelen zal. Gisteren is hij ten minste weerom gekomen, niettegenstaande de onbeschaamdheid van Ali; deze ant- woordde, toen de koning om ananas vroeg: ja, de radja zal er een hebben , maar dan moet hij ook dadelijk weg- gaan , want mynheer wil slapen. De man bleef echter als een blok zitten; dat ik mij begon uit te kleeden hielp ook al niets, zoodat de jongen hem ten slotte bij een arm moest nemen. Het is anders vrij bar, om uit zijne eigene voorgalerij weggejaagd te worden. Gisteren avond regende het , wat vervelend was , want ik heb geen lamp , slechts een scheepslantaarn , die slecht licht geeft. Ik ben dus 's avonds tot overpeinzingen gedoeind , veroordeeld om philosoof te worden. Over dag vermaak ik mij nog al eens met de kampong door te wandelen, die uit twee vrij regelmatige straten bestaat. Ook zijn de huizen nog al net; de inwoners zijn dan ook Mohammedanen en geene Alfoeren. Voor deze laatsten heeft men hier zelfs een heiligen schrik. Onaangenaam is het, dat de dooden zeer dicht bii de huizen begraven worden en als naar ge- woonte niet al te diep onder den grond. 13 December. De radja is eene onuitputtelijke bron van amusement. Gisteren avond speet het mij , dat ik geen beter licht had , om u heet van de naald een tafereel bij maanlicht te be- 421 schrijven. Over dag had de vorst mij met lastig gevallen; men had hem waarschijnlijk de les gelezen , misschien was het alleen, omdat hij zich meer thuis gevoelt onder de matrozen, die den ganschen dag met hem sollen. Gisteren lieten zij hem o. a. jammeren op het bericht, dat de resi- dent met de stoomboot zou komen, om zijne geheele kampong in te pakken en met erg sterke kettingen en ankers naar Java te slepen. Toen de regen, die mij zelfs het baden belet had , opgehouden had , kregen zij den ouden snaak zelfs zoo ver, dat hij op waggelende knieen een krijgsdans begon, waarvoor hij zich eerst allerzonderlingst was gaan toetakelen. Toch kwam er toen in het oude lichaam een klein beetje vuur, dat de man later onderhield door gestadig om arak te vragen. Toen was hij niet meer te houden, maar op het gezang der matrozen danste hij midden in den kring, totdat ik eindelijk, om den ouden man te sparen, zelf naar bed moest gaan en om stilte ver- zoeken. Spoedig hoorde ik dan ook overal snurken, ik ge- loof zelfs, dat de schildwachten meededen. Want wegens de gevreesde Alfoeren, die als altijd op die onbepaalde plaats de bergen verondersteld worden te zitten, heb ik des nachts twee schildwachten. Bit is natuurlijk hoogst onnoodig, maar het is toch zeer voornaam en verhoogt mijn prestige minstens evenzeer, als het uitzicht op de komst van de vreeselijke stoomboot. De bevolking is elders met den rijstoogst bezig, en het dorp ongeveer ledig. Men wilde de mannen terugroepen om mij te be waken en ik dacht hun dus een dienst te doen, door te zeggen, dat de matroosjes wel konden schilderen , doch onmiddelijk zag ik de gezichten betrekken , want , zeide een der aanwezige hoofden , toewan is in onze negorij , dus moeten wij hem bewaken. Bit is wel Oostersche gastvrijheid. Reede van NOESA-LAUT, 20 Becember. Den zestienden wilde ik juist mijn instrument nog eens 422 opstellen, toen in de verte de stoomboot zichtbaar werd, waarop ik onmiddellijk liet inpakken , hoewel het nog een paar uren duurde eer de Anjer voor anker lag. Ik haalde den resident van boord en wandelde met hem door de ver- sierde kampong, altijd door mijn belachelijken radja gevolgd. Het slottafereel was , dat de man mij omhelsde , waarop met algemeene stemmen werd uitgemaakt, dat ik een schoone jas moest aantrekken ; de resident gooide zelfs onmiddelijk zijne handschoenen weg. Men schijnt bier overigens even als op Aroe te begrijpen, dat de Hollanders geene andere reden van bestaan hebben , dan om geschenken uit te deelen. Het eerste, wat de radja, na goeden morgen, voor den dag bracht, toen de resident verscheen, was de vraag om een paar oude schoenen. Ik heb er overigens berouw van, dat ik de matrozen niet nog meer in toom heb gehouden , want de resident zeide mij , dat de radja van Haja volgens schat- ting ongeveer vijf en negentig jaar oud moet zijn. Toen wij in 1816 de Molukken weder van de Engelschen overna- men regeerde deze vorst reeds sinds eenige jaren ; ik zal er dus waarschijnlijk wel op kunnen bluffen , dat ik van de thans levende vorsten , diengene ontmoet heb , die het langste geregeerd heeft. De man verschijnt mij sedert in een gansch ander licht, en ik misgun hem de borrels niet, die zijne laatste levensgeesten nog een weinig moesten onder- houden. Niet zonder genoegen zag ik Amahaai terug, waar wij eenen morgen stil lagen om nog denzelfden avond voor Saparoea te ankeren. Ik hoop, dat ik Geram nu voor het laatst gezien heb ; drie reizen daarheen is volkomen gcnoeg. Te Saparoea bleef ik aan boord logeeren en bemerkte weinig van de inwoners , aan gezien ik nog een paar dagen obser- veerde en verder de koorts had. Sedert zijn wij aan het rondtoeren met den resident, die zijne eerste inspektiereis doet. Daar de eilanden, die het geldt, zeer dicht bij elk- ander liggen , hebben wij slechts zeer kleine eindjes te 423 stoomen en ik zal maar met trachten , u den koers duidelijk te maken , daar het u weinig belang zou inboezemen. Deze eilanden , de Oeliassers , maakten vroeger eigenlijk de kern van de residentie uit, want hier was de hoofdzetel van de kruidnagelkultuur , die thans van geen belang meer is. Sa- paroea, dat vroeger een assistent-resident had, moet zich dan nu ook met een kontroleur tevreden stellen. Het is echter bijna zeker, dat met een weinig meer energie de nagelkultuur met voordeel te vervangen zou zijn door de cacao, die hier willig groeit. Maar voor een zachten dwang in den aanvang zou men niet moeten terugdeinzen. Noesa-Laut, waar wij thans liggen, is lief, vooral de baai ; deze is zeer klein, zoodat het schip als het ware in eene bedding van groen fluweel schijnt te liggen. De oevers zijn zeer steil en waar de bewoners huizen , blijft ons een raadsel , want geen enkel huis ligt aan de baai. Als men mij zeide , dat ook deze een oude krater is zou ik mij daarover niet verwonderen. De resident is aan wal en wij wachten hem eerst morgen ochtend terug. Reede van SAPAROEA , 22 December. Dat wij heden nog hier liggen is de schuld van het on- stuimige weder , dat den resident beletten zou , op het eiland Haroekoe te ontschepen. Gisteren morgen kwam hij reeds vroeg weder aan boord en ongeveer ten half tien ure stapten wij op de Noordkust van Saparoea aan wal , waar vier draag- stoelen reeds voor ons gereed stonden, want ditmaal zou ik den tocht over land medemaken. Draagstoelen is in deze residentie een zeer gewoon vervoermiddel. Denk u een platten bak met achterin een leunstoel. zoodat men het gemakke- lijkste zit met de beenen recht voor zich uit. Op vier staven rust eene kleine zonnetent en het geheel rust op twee zware bamboes , door touwen hangende aan twee kleinere stukken , die door vier kereltjes op de schouders genomen worden. Vier plaatsvervangers loopen er naast , om tevens het geheel 424 te steunen en een weinig recht te houden. De beweging is niet kwaad , maar men raoet er aan gewend raken , want zij maakt zeeziek, Het gaat bijna altijd op een sukkeldrafje ; zelfs draven de lui tegen hoogten op , en dat soms een goed uur lang. Daarbij schreeuwen en zingen en joelen zij ge- stadig door, zoodat de tocht op eene bende kermisvierders gelijkt , die uit de verte komi aanzeilen , wanneer niet boven de hoofden de dakjes uitstaken van de draagstoelen , waarin de eigenlijke hoofdpersonen weerloos en willoos getranspor- teerd worden. De wegen op Sarapoea zijn uitstekend, beter dan op Ambon zelf, waar zelfs van bet kolenhoofd naar de stad geen behoorlijke weg meer is. Hier is er zelfs op eenige plaatsen wat kunst aan ten koste gelegd en overal moeite, vooral natuurlijk, wanneer de resident verwacht wordt. De dragers zijn forsche bruintjes , die onder bet draven ongeveer alles afleggen op een zonderling broekje na. Het is een zak met twee gaten, die echter ter meerdere ver- siering in bet midden een wigvormig stuk heeft van andere kleur. Veel variatie is er in bet zelf geweven goed niet, een klein , flets ruitje van wit en rood of wit en blauw. Het is zeker, dat de Weeding den lieden in bet loopen niet al te lastig is ; zij doen bet dan ook , alsof bet bun grootste genot is om een Hollander te piekelen, en als men door negorijen gaat, dan bolt bet gebeele mannelijke publiek op den weg mede en bet vrouwelijke naast den weg; dit kijkt en laat zich bekijken, wat soms wel de moeite waard is. Ons gezelschap bestond uit vier man : de resident , de kon- troleur van Saparoea, een apotbeker van Ambon en ik, de twee laatsten alleen uit genoegen. Zoo draafden wij bet land door. De kampongs liggen alien aan bet strand , zoo- dat wij er op bet laatste gedeelte van den tocht geen enkele zagen , rnaar in den aanvang vonden wij ze zoo dicht bijeen , dat wij dikwijls niet uit de huizen kwamen, maar telkens weder werden neergezet, om een paar bruine personen in 425 zwarte rokken te zien buigen als knipmessen. Dan bezochten wij de kerk en de school , wat meestal slechts een lokaal is, en genoten bij den burgemeester slappe thee en allerlei koekjes en taartjes , droog en flauw. Wij werden tot stikkens toe gelaafd ; slel u de marteling voor om op een snikheeten morgen aan een dozijn gastmalen met slappe thee te moeten deelnemen, want men moet ten minste doen alsof men eet. De kerken zijn meestal fraai en netjes , van hout en in het inwendige een paar kolommetjes en een preekstoel van bruin ongeverfd hout, net bewerkt en somtijds eenigszins gebeeldhouwd. Van de scholen zagen wij weinig, want het is juist overal vakantie. Mijn indruk van de in- landsche Christenen is hier gunstiger dan op Ambon, maar dat kan wel alleen zijn , omdat ik de lui in him zondagspak zie. Omstreeks een uur kwamen wij op Saparoea terug , waar wij de brave Anjer reeds weder zagen liggen. Des avonds gingen wij er nogmaals op uit , om een paar schoone kam- pongs niet ver van de hoofdplaats te bezoeken. Vooral de laatste ligt zeer schilderachtig , want de huizen waren bijna als vogelnesten tegen den steilen oever aangeplakt. Hier moesten wij eene verbazende hoeveelheid koek verwerken. Daar de avond inmiddels ingevallen was , werden er fakkels aangestoken voor de terugreis. Eerst slechts het noodige aantal, maar toen wij de hoofdplaats naderden, stond in de deur van elke woning een naakte jongen met een fakkel en honderd anderen liepen naast ons en voor ons uit, uit louter pret en schreeuwden om hetzelfde motief als beze- tenen , en zoo slingerde onze stoet met licht en leven , gillend en rookend, als eene vurige slang de hoofdplaats weder binnen. Er is zoo even besloten , dat om het slechte weder de reis naar Haroekoe geheel zal uitgesteld worden , zoodat wij nog heden avond naar Ambon zullen vertrekken, waarvoor ik lang niet ondankbaar ben. 426 AMBON, 24 December. Gisteren in den morgen hier aangekomen, na een hoogst onaangenamen nacht , waarin zeeziekte heel wat offers eischte.